Gesprekken met Willem Karel Versteeg door C.J.W. van Waning, eerste voorzitter van de SSRP

Schepen en luiden uit vroeger tijden: W.K. Versteeg

In een bescheiden, doch genoeglijk ingerichte bovenwoning nabij de Centraal-statie te Antwerpen woont een voor de liefhebbers van oude schepen welhaast legendarische figuur: Willem Karel Versteeg. Met zijn oude vriend, de Dordtse scheepsbouwmeester Piet Hoebee, brachten wij hem in maart 1960 een eerste bezoek, een bezoek om nooit te vergeten en dat dan ook leidde tot herhalingen over en weer.

Kenner en modelbouwer van oud-vaderlandse schepen

Als liefhebber van oud-vaderlandse schepen kende ik W. K. Versteeg als de man, die de honderden scheepstekeningen vervaardigde, welke verzameld zijn in het helaas sinds vele jaren uitverkochte standaardwerk van ir. E. van Konijnenburg „De Scheepsbouw vanaf zijn oorsprong"; en daarnaast aan het onder zijn eigen naam door de Nederlandse Boekhandel te Antwerpen en P. N. van Kampen & Zn. te Amsterdam uitgegeven boek „Scheepsmodellen", waarin 56 scheepsplannen van oude Nederlandse schepen zijn weergegeven en in het kort beschreven.

Afkomstig uit de stad van Piet Hein

Willem Karel Versteeg werd op 2 augustus 1880 geboren te Delfshaven (overleden op 19 februari 1962 te Antwerpen), welke oude stad eerst in 1885 werd verenigd met Rotterdam; een stad waar hij nu niet meer zou kunnen aarden, omdat zij zo totaal veranderd is. Als jongen logeerde hij in de vakantie vaak in Hoorn bij een broer van zijn vader en met zijn neef Jan Versteeg scharrelde hij sinds 1890 elke zomer rond op de Zuiderzeeschepen van die tijd.
In 1897 kwam hij in contact met ir. E. van Konijnenburg (1869-1956), voor wie hij 10 jaren lang werkte voor de samenstelling van genoemd standaardwerk. De oorsprong van dit grote werk is feitelijk te zoeken bij de toenmalige Delftse hoogleraar Kop - oud marine-ingenieur - die veel liefde voor oude schepen had en deze liefde ook bij zijn studenten wekte. De overgang van de houten naar de stalen scheepsbouw was toen welhaast een voldongen feit en prof. Kop vond destijds al, dat men haast moest maken met het verzamelen van gegevens over de houten scheepsbouw, welks verdwijning immers reeds onafwendbaar was.
Prof. Kop wist actieve belangstelling bij de jeugdige Van Konijnenburg te kweken en deze nam op zich, een studie over de verdwijnende schepen te maken. Reeds als jong ingenieur begon hij hiermede, geholpen door de toen 17-jarige Versteeg, die schepen opmat en in tekening bracht. Van Konijnenburg werd na voltooiing van zijn studie Waterstaatsingenieur en Versteeg kwam in 1902 ook bij de Waterstaat.

Het verhaal van een bedelbalk

Intussen werd prof. Kop opgevolgd door de later zo vermaarde prof. Vosnack, die gelukkig de belangstelling voor oude schepen deelde met zijn voorganger. Het was prof. Vosnack, die in het toen nieuwe scheepsbouwgebouw een soort museumzaaltje inrichtte, waar modellen en tekeningen van houten schepen uit vroeger en later tijd werden verzameld. Dat prof. Vosnack ook zelf aan deze verzameling meehielp, bewijst wel het verhaal van de bedelbalk van mijn boeier „Maartje". „Maartje" was oorspronkelijk een open Fries jacht, gebouwd in 1892 door de vermaarde Friese scheepsbouwer Eeltje Holtrop van der Zee te Joure. In 1917 liet de toenmalige eigenaar Smilde of Smilda te Akkrum dit jacht door Auke van der Zee, de zoon van „Eeltjebaes", verbouwen tot boeier. Auke wilde deze opdracht alleen aanvaarden, wanneer hij de vrije hand kreeg om er inderdaad een boeier van te maken en geen Fries jacht met een kajuit er op.
De gebeeldhouwde bedelbalk - mogelijk afgeleid van de betingbalk, welke reeds op de alleroudste scheepsmodellen voorkomt - welke bij een Fries jacht dwarsscheeps als een boog op het voorschip staat, kwam door deze verbouwing te vervallen en de eigenaar wilde dit fraaie stuk snijwerk bewaren ter versiering van zijn woning. „Aukebaes" stond echter op zijn scheepsbouwersrecht, dat hem aanspraak deed maken op al het afgebouwde hout. Hij verkocht de bedelbalk dan ook aan prof. Vosnack, die hem meenam naar Delft, vermoedelijk ter plaatsing in het hierboven genoemde museumzaaltje.

De scheepsbouw vanaf zijn oorsprong

Intussen was het grote werk voor ir. Van Konijnenburg „De Scheepsbouw vanaf zijn oorsprong" voltooid. Vrijwel alle tekeningen in dit boek zijn, zoals al opgemerkt oorspronkelijk door Versteeg gemaakt, doch helaas vaak afgedrukt op een te kleine schaal, waardoor dikwijls te veel details verloren gingen.
Het manuscript, geschreven in het fraaie handschrift van Van Konijnenburg, mèt de tekeningen van W.K. Versteeg, zoals deze op groter schaal voor het boek waren vervaardigd, werd bewaard in een fraai gebeeldhouwde tafel met opklapbare vakken. De tafel werd door Van Konijnenburg aan de Technische Hogeschool te Delft geschonken en aanvankelijk in het voornoemde museumzaaltje bewaard. Het schrijven van dit boek geschiedde goeddeels in de avond- en nachtelijke uren, waarbij Versteeg Van Konijnenburg ter zijde stond in zijn studeerkamer.

Verzameling scheepstekeningen

Waar hij kon verzamelde Versteeg oude scheepstekeningen, die gelukkig goeddeels hun weg vonden naar de Amsterdamse en Rotterdamse scheepvaartmusea. Een van de belangrijkste verzamelingen van 60 oude scheepstekeningen werd verkregen van de heer J. Gips. Deze tekeningen waren slechts ten dele afkomstig van de werf Gips te Dordrecht. De meeste scheepsplannen stamden van de uit de 17de eeuw daterende werf van Jan Schouten, welke werf in de malaisetijd rond 1850 ten onderging, alsook van de eertijds vermaarde Rotterdamse werf van Kortland. Het waren vooral deze werven, die talrijke Nederlandse ooi logs- en koopvaardijschepen bouwden en tevens in het bezit waren van tekeningen van Engelse en Franse schepen van + 1750 tot 1810. Het is aan het speurwerk van de heer Versteeg te danken, dat deze belangrijke verzameling behouden bleef en aan het Nederlandsch-Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam werd afgestaan.

Scheepsbouwer in België (1920-1931) en modelbouwer

In zijn hart was Versteeg geen ambtenaar en dit hart trok altijd toch nog meer naar de scheepsbouw dan naar de waterbouwkunde. Van 1920 tot 1923 bouwde hij mede aan een nieuwe werf te Cheratte bij Luik, waar vooral spitsen werden gemaakt, aanvankelijk zelfs van hout, omdat er nog geen staal te krijgen was. Dit werfje sneuvelde echter bij de eerste naoorlogse crisis in 1923.
Na 1931 maakte Versteeg van zijn hobby zijn broodwinning Hij werd dus modelbouwer. Hij is er nooit rijk van geworden, maar wel gelukkig. En wat kan een mens ook meer verlangen dan zijn passie te mogen bevredigen. Aan opdrachten heeft het hem zelden ontbroken. Vooral het Antwerpse Scheepvaartmuseum bezit talrijke modellen van zijn hand. Doch ook verscheidene Nederlandse musea en vele particulieren gaven hem opdrachten. Zo bouwde hij voor één opdrachtgever, „Pleyte" genaamd, niet minder dan 14 verschillende typen pleyten.
De K.L.M. vereerde hem in 1959 met een opdracht voor 12 Pinassen, die als „Vliegende Hollanders" naar verschillende buitenlandse kantoren werden gezonden, om reclame voor onze luchtvaart te maken. Waarom juist het Pinasschip? Omdat het Pinas- en fluitschip inderdaad (dus los van de beroemde sage) onze reputatie als „vliegende Hollanders" en „vrachtvaarders van Europa" vestigde.

De boeier en haar herkomst - pleyt, poon en tjalk

Het min of meer regelmatig begonnen gesprek met de heer Versteeg kreeg langzamerhand een anecdotisch karakter. En waarom niet? Zo kwamen wij ook op de boeier en haar oorsprong.
Versteeg deed in dit verband de op lange ervaring gebaseerde uitspraak: „Om de oorsprong van een scheepsmodel te vinden, moet men naar de kleine schepen kijken". De Brabantse „achterhanger" (bijboot), zoals zij nog steeds in Boom aan de Rupel gebouwd wordt, is kwa model en bouwwijze een zuiver boeiertje. Het is een heel ander scheepje dan het Friese boatsje en ook geheel anders dan de Zuidhollandse roeiboot. Ook op andere gronden voelt Versteeg voor de theorie, dat het boeiertype van het zuiden kwam en niet van de Waddenkust, zoals Duitse bronnen (o.a. Hagedorn) ons willen doen geloven. Reeds de 15de-eeuwse boeiers waren karveel (glad) gebouwd. Deze bouwwijze stamde uit de Middellandse Zee en later uit Frankrijk. Zij werd in 1459 door de Bretonse scheepsbouwer Julian voor het eerst in Zierikzee toegepast. De benaming karveel stamt van „Caravela", een Romaans woord, reeds in de 13de eeuw gebruikt voor een Portugees vissersscheepje. De „overboordige" of overnaadse bouwwijze stamt echter van de Noormannen. Deze twee hoofdstromingen in de bouwwijze van schepen ontmoetten elkaar in de Nederlanden en dit feit leidde mede tot de veelheid van scheepstypen, welke in de lage landen tot ontwikkeling kwam.
Opmerkelijk is, dat de oudste berichten over boeiers tussen 1450 en 1500 spreken van de boeiers als „baaivaarders" d.w.z. schepen, die op de baaien van Seine en Somme voeren. Een typisch kenmerk van de boeier en pleyt - in tegenstelling tot de poon- en kofsmak en de (houten) tjalk - was de wijze, waarop de huidgatten uitliepen. Bij de boeier - pleyt - liepen zij uit tegen de steven (dus de bovenste gangen steeds evenwijdig met het berghout). Bij de poon, kofsmak en (houten) tjalk liepen de huidgangen uit tegen het berghout. De boeier en de pleyt hadden van boven gezien ronde boeisels. In het boeisel van de tjalk zat iets hoekigs. Boeier en pleyt hadden ook een smaller roer en zij konden dit hebben, juist omdat zij ronder en meer geveegd waren bij hun achtersteven dan poon en tjalk.

Hoe ouder het schip, hoe ronder de luiken

De laatste Zeeuwse poon werd door Versteeg in 1903 te Antwerpen opgemeten. De Zeeuwse ponen voeren veelal als beurtschepen vanuit verschillende Zeeuwse havens o.a. op Dordrecht, Rotterdam en Antwerpen. In Dordrecht lagen zij in het Maartensgat en in Rotterdam aan de Geldersche Kade.
Alle Vlaamse en Zeeuwse schepen hadden en hebben nog ronde luiken - ook de boeier. „Hoe ouder het schip, hoe ronder de luiken", zegt Versteeg. Deze en andere wat apodictisch klinkende uitspraken zijn toch allerminst uit de lucht gegrepen. Zij steunen immers op meer dan 60-jarige praktische ervaring en studie.

Willem Karel Versteeg

Willem Karel Versteeg werkt nog bijna dagelijks aan zijn modellen, van de vroege ochtend tot de avond valt. Voor hem geen 45-urige werkweek en zelfs geen vrije zaterdag, want de opdrachtgevers verwachten prompte levering. Misschien ligt daar toch het geheim van Willem Karel Versteeg's levenslust, welke voortspruit uit de grote levenskunst: te werken zoals het hart dit begeert.

C. J. W. van Waning

pdf Gesprekken met Willem Karel Versteeg door C.J.W. van Waning

W.K. Versteeg als bouwer van twee "volwassen" Hoogaarsen

Naast het bouwen van scheepsmodellen, heeft W.K. Versteeg ook twee "volwassen" schepen gebouwd: de 'Passe Partout' in 1939 en de 'Petry' in 1940 (nu 'Patrice), beide eikenhouten Hoogaarsen.

Terug naar vorige pagina