Langweer: Koninklijke Watersport Vereniging Langweer

Langweer ligt, qua bereikbaarheid, niet gemakkelijk, maar in vroeger tijd was het helemaal bar. Zodra regens de zandpaden, vanuit St. Nicolaasga en Idskenhuizen, onbegaanbaar maakten, waren de enige verbindingsmogelijkheden over het water. Waar onze broeders/zusters uit Grouw (1848) en Sneek (1851) zich konden permitteren voor hun plezier te zeilen, zelden de Langweerders uit pure noodzaak. Omringd door meren, moest men zich wel over het water verplaatsen, veel boeren hadden land over het water, waar in de zomer ook de koeien verbleven, en er twee keer gemolken moest worden. Wanneer de boer zijn boter wilde slijten, moest hij naar Sneek varen, de wekelijkse tocht was altijd een stille wedstrijd.

En zo kon in de avonduren van de 10e augustus 1859, in de bovenzaal van het nog immer bestaande café “De Drie Zwaantjes”, bekend bij elke zeiler in dit land, eigenaar toen Jan S. van Solkema, de oprichting plaats vinden. Er werden 33 handtekeningen gezet onder de handgeschreven oprichtingsakte en de statuten. Oprichters waren Wiebrandus T. van der Leij, Binne M. Maakal, en Wytze K. Hoogland . Commissarissen : Tjeerd van der Leij , Jacob Hepkema en Sjoerd W. Wielinga.

De vereniging ontwikkelde zich voorspoedig, organiseerde veel wedstrijden, gemiddeld 200-300 leden. In 1959, bij het 100-jarig bestaan, werd de ZL, de KZL, de Koninklijke Zeilvereniging Langweer. In 1988 werd de de haven “De Leyenspolder” overgenomen van de gemeente. De naam veranderde toen, tot spijt van de zittende voorzitter, in Kon. Watersport Vereniging Langweer, gezien de motorbootleden. Ondertussen is enige jaren geleden een roeiafdeling gestart, welke langzaam in deelnemers groeit. Thans wordt geprobeerd een jaarlijkse, landelijke, traditie te creëren met een sloepenrace, begin oktober. Vermeldenswaard is nog, dat t/m de lustrumviering in 2009, de naam Van Der Leij in het bestuur vertegenwoordigd is geweest , in totaal dus ook 150 jaar!! De laatste was Mevrouw Tineke van der Leij (thans erelid), de echtgenote van erelid Dirk van der Leij, die in oktober 2011 overleed. De KWVL is een bloeiende, gezonde vereniging, en het blijft opmerkelijk dat de KWVL in leeftijd de 7e vereniging van het land is, en de 6e Koninklijke, opgericht in een destijds zeker klein dorpje, ± 265 inwoners, thans ong. 900 a 1000.

Het jubileumboek 150 jaar Watersport in Langweer - 1859 KWV Langweer 2009 (met het verhaal over Oene Mulder)

Langweer en het water

Wie van de naoorlogse generaties is niet met die eerste versregels van het clublied van de gymnastiekvereniging Ontwikkeling opgegroeid? Uit volle borst gezongen op de planken van de bovenzaal van De Drie Zwaantjes nadat Finne Hornstra de gelederen op strenge wijze in het gareel had gekregen en de troepen door de gangen liet marcheren om zich vervolgens in rotten van twaalf aan de dorpsgemeenschap te tonen. Eenmaal opgekomen in het vale licht van de lampen in een bomvolle zaal maakte een grote verwachting zich van de gymnasten meester. Je voelde je hart tegen het smetteloos witte hemd met opgenaaid clubembleem bonken. Dit was het sportieve hoogtepunt van het jaar en ook anderszins een hoogtepunt want de kinderen kregen in de pauze van hun ouders een Mars.
Dat dit gymnastieklied, geschreven door de in Langweer geboren Anne Wadman, wordt aangeheven met de associatie tussen dorp en meer illustreert hoezeer het water in de genen van Langweer en de Langweerders zit. Later voetbalden we in een shirt met als reclameslogan Watersportdorp Langweer'. Met watersport dek je bijna alle ondernemersactiviteiten in dit dorp dat door zijn geografische ligging, aan het voeteneind, een zekere ei-gengereidheid heeft gekweekt in het karakter van de dorpelingen. Wie over land in Langweer arriveert moet een doel hebben, anders kom je niet in dit geïsoleerde dorp dat 's nachts, wanneer de pont over de Langweerdervaart buiten dienst is, nog altijd vanuit slechts één richting, de weg binnendoor via Teroele en Dijken buiten beschouwing gelaten, bereikbaar is - via de Langwarderdyk, in de volksmond de Hilisterheidedyk, wat vroeger een zandweg was. Langweerders wachtten in vroeger tijden, toen men nog niet zo mobiel was, bezoekers en vreemden op en traden ze niet tegemoet.

Over water is de situatie geheel anders. Geen plaats ligt zo centraal, toegankelijk en ideaal in het Friese Merengebied als Langweer. Vanuit hier zijn Lemmer, Heeg, Woudsend, Stavoren, Workum, Sneek, Joure, Grouw en Eernewoude binnen een uur en anders gemakkelijk binnen een dagdeel varen bereikbaar. Over water kun je niet om Langweer heen. Maar ook de watersporters worden net als de landrotten met een zekere passiviteit geconfronteerd. Het aantal ligplaatsen voor passanten is gezien de potentie beperkt, er liggen weinig steigers, er zijn aan de dorpsoevers nauwelijks aanlegplaatsen en er bevinden zich geen horecagelegenheden aan het water. Particulier bezit domineert, helaas, de grens tussen dorp en water. En dat terwijl geen plaats in ons land zo fraai aan een meer is gelegen als Langweer. Het meer ligt in de schoot van het dorp. Het eind van de hoofdstraat loopt tot bijna de zoom van de Langweerder Wielen en de kom van Langweer heeft de oude haven in de buik. Hoe wil je het nog mooier krijgen? Maar de strategische land/waterligging is niet optimaal benut.

Het silhouet met de spitse kerktoren als markering en blikvanger is vanuit alle windstreken al eeuwen dezelfde. De natuurlijke buffers tussen Langweer en de oude buurtschappen er omheen (Boornzwaag, Huis ter Heide, Legemeer, Teroele, Dijken, Koevorderhuis) bestaan nog steeds. Het is zaak die groenbuffers te bewaren want de schoonheid van het landschap plus de waterrijke omgeving vormen in toenemende mate de kurk waarop het dorp economisch drijft. Natuur wordt de belangrijkste factor in toeristische aantrekkelijkheid en is dus onbetaalbaar. In de laatste enquête van Fryslân Marketing gaf maar liefst 91 % van de respondenten aan voor een verblijf in Friesland te kiezen vanwege de schoonheid van het landschap. Dat in een dorp dat zo fraai aan water en waterroutes is gelegen al in een vroeg stadium een zeilvereniging zou ontstaan lag voor de hand. Al eeuwen wordt er gezeild op de Wielen en reeds in de verre historie werden er wedstrijden georganiseerd. De Koninklijke Zeilvereniging Langweer, later omgedoopt in Koninklijke Watersportvereniging Langweer, dateert van 1859 en is een van de oudste van Nederland. De zusterverenigingen in Rotterdam en Muiden zijn ouder. In Friesland kent alleen Oostergo in Grouw, opgericht in 1848, een langere historie. In Sneek was er vóór 1859 ook al een zeilvereniging, de in 1851 opgerichte elitaire KZVS, maar die is in 1981 gefuseerd met de meer volkse en actieve SZC (Sneeker Zeil Club) en de daaruit ontstane KWS (Koninklijke Watersportvereniging Sneek) is officieel dus veel jonger.

In Langweer was men er vroeg bij. Friesland kent slechte twee zeilverenigingen die ouder zijn. De Koninklijke zeilvereniging "Oostergoo" is van 1848 en de Koninklijke zeilvereniging "Sneek" stamt uit 1851. Beide verenigingen zijn voortgekomen uit de gegoede burgerij, want wie mocht het anders in de vorige eeuw "beuren" om voor zijn plezier te zeilen? De Langweerder zeilden uit noodzaak. Omringd door meren, moest men zich wel over het water verplaatsen. De boeren hadden veel land over water, waar in de zomermaanden ook de koeien verbleven en daar dus dagelijks tweemaal gemolken dienden te worden. Wanneer de boer zijn boter wilde slijten, moest er naar Sneek worden gevaren. De wekelijkse tocht was altijd een stille wedstrijd.
Langweer kon natuurlijk niet achterblijven bij Sneek en Grouw. Er was al langere tijd sprake van, en toen de initiators voldoende draagvlak hadden gecreëerd was het zover. In de avonduren van de 10e augustus 1859 werd zeilvereniging "Langweer" opgericht. Op de bovenzaal van het huidige café De Drie Zwaantjes met destijds kastelein Jan S. van Solkema als uitbater, ondertekenden 33 leden. De eerste voorzitter en medeoprichter de met de hand geschreven statuten, Wiebrandus Tjeerd van der Leij. Een oprichting en zeker die van een zeilvereniging, geschiedde in die tijd nogal gewichtig. De leden zwoeren trouw aan het bestuur, dat gevormd door vooraanstaande lieden uit dorp en omliggende buurtschappen. Wiebrandus T. van der Leij (1828-1896) werd voorzitter, hoewel die functie toen nog heel prestigieus 'president' werd genoemd. De familie Van der Leij loopt als een rode draad door de dorpsgeschiedenis en de historie van de zeilvereniging. Tot op de dag van de viering van het 150-jarig bestaan was een Van der Leij actief in de vereniging, hoewel laatstelijk in aangetrouwde hoedanigheid: Tineke van der Leij-Haan, getrouwd met erelid Dirk van der Leij (tot 2000 in het bestuur). Dirk is een achterkleinzoon van de oprichter en eerste voorzitter. Ook Dirk heeft zich net als zijn vader en grootvader zeer ingezet voor de vereniging, voor de recreatie, de watersport en het skûtsjesilen. Tot vicepresident werd gekozen Binne M. Maakal. Hij was het hoofd van de openbare school, wat toen nog een eminente positie betekende in de lokale samenleving. Wytze K. Hoogland kreeg de dubbelfunctie secretaris-penningmeester. Tot commissarissen werden benoemd drie veehouders: Tjeerd W. van der Leij (1826-1895), Jacob H. Hepkema (1792- 1882) en Sjoerd J. Wielinga.
Er werd een eigen wedstrijdreglement werd opgesteld, gekenmerkt door zo weinig mogelijk bepalingen. Men mocht elkaar niet hinderen en zoals de eerste de boei nam, moesten de volgers dat ook doen. Voor de eerste wedstrijd, 27 augustus 1859, had men vier klassen, met 18 deelnemers.
In de zeilsport heeft de bourgeoisie zich vanouds laten gelden. Terwijl in andere sporten je een lange staat van dienst moet hebben om ooit eens tot erelid te worden benoemd, gebeurde dat in de zeilwereld dikwijls al bij de oprichting, zoals in Langweer. De oprichtingsstatuten vermelden: 'Ereleden kunnen worden benoemd. Als ereleden zullen worden aangenomen, die, na daartoe gedaan verzoek, naar het oordeel van het bestuur wegens hun rang en stand in de maatschappij daarvoor in aanmerking komen. Bij die notulen is als een losse, hilarische aantekening gevonden: "Ter wille van de smeer blijkbaar!"

De ereleden die Langweer wist te strikken waren stuk voor stuk van adel. Men vond het niet eens nodig dat ze uit Langweer kwamen. Natuurlijk zullen ze wel met hun boeiers en Friese jachten in de contreien van het dorp hebben gevaren, maar verder hadden ze weinig binding met dorp en dorpelingen. Het college bestond uit: jonkheer F.J.J. van Eysinga uit Leeuwarden, S. van Welderen Baron Rengers uit Ysbrechtum, jonkheer C. van Eysinga uit Leeuwarden en B.E.S. Welderen Baron Rengers, het enige erelid uit het dorp zelf.
Overigens waren ze niet alleen benoemd om grandeur aan de vereniging te geven, maar ook om de portemonnee te trekken. Er werd een gewoonte van gemaakt dat de ereleden prijzen beschikbaar stelden of er voor doneerden. Voor wat hoort wat, dat zat er ook achter.
De eerste zeilwedstrijd van de vereniging vond plaats op zaterdag 27 augustus 1859, waarvoor 19 personen zich hadden ingeschreven ingedeeld in 4 klassen. Opmerkelijk was dat de zeilers niet alleen op de Wielen bleven maar dat er een soort toeristische route was uitgestippeld. De bakens lagen bij de Groote Polle, bij de haven, langs de Janesloot, voorbij Koevorderhuis, in de Huitesloot, het Slingerrak, de Langweerdervaart, de Oudeweg enzovoorts.

De Nut en Nocht met de verenigingsvlag.Vlnr: Marten de Vries, n.b.,Ymkje van der Leij-Hepkema, n.b., n.b. en Wiebrandus T. van der Leij.
De Nut en Nocht met de verenigingsvlag.Vlnr: Marten de Vries, n.b.,Ymkje van der Leij-Hepkema, n.b., n.b. en Wiebrandus T. van der Leij.

In tegenstelling tot de mannen uit naburige dorpen als Oppenhuizen en Uitwellingerga, die gebruik maakten van een schouw, zeilden de Langweerders in ronde schepen. Op de Langweerder wedstrijden was het ronde schip oppermachtig en bij het vijftigjarig bestaan in 1909 vormden de ronde jachten dan ook de feestklasse. De 'Nut en Nocht' van de familie Van der Leij sleepte toen de premie in de wacht.
Deze in 1909 op de werf Lantinga gebouwde 'Nut en Nocht' verbeeldt niet alleen in naam maar ook in historie de ontwikkeling van het zeilen in Langweer: renderend als vrachtscheepje voor het vervoer van veekoeken, plezierend als zeil- en wedstrijdscheepje in de weekeinden.
Dit Friese jacht is niet meer in het bezit van de familie. Dirk van der Leij zegt daar over: 'Heit heeft het schip verkocht. Hij vroeg mij nog of ik het wilde overnemen, maar ik stond niet te springen. Het was 'in bealch fol wurk' om het te onderhouden. Daar had mijn vader ook geen zin meer in. Ik vroeg bij jachtwerf Van der Meulen wat het inbouwen van een motor en het onderhoud zou moeten kosten. Nou, een vermogen. Toen zag ik er van af. Ik vond zeilen leuk en ik begon in een tjottertje met sprietzeil, later zeilde ik met mijn zuster Anneke in een BM, maar ik ben nooit een gedreven wedstrijdzeiler geweest. Het frappeerde slager Auke Sonsma, die van Sint Nicolaasga kwam, dat ik zo weinig op het water was. Maar hoe dichter bij de waterkant, hoe minder de aandrang er is met een boot te gaan varen. In Sneek hebben ze allemaal een boot maar ze moesten ook naar het Kolmeersland varen om bij het meer te zijn. Ze moeten wel een boot hebben. Bovendien heb je je zakelijke besognes. Maar toen ik een grasdrogerij in Bant runde en ik door de polder reed, dacht ik wel eens: lag de 'Nut en Nocht' nog maar voor de wal!

De zeilglorie en het dramatisch einde van Oene Mulder

En zijn boot die in de negentiende eeuw furore maakte was de `Gysbert Japiks' van Oene W Mulder sr. (1842-1894). Hij was een aparte verschijning die uit Hoornsterzwaag kwam. Dus buiten het watergebied. Sterker, in Hoornsterzwaag liggen zelfs de sloten vaak droog. In 1876 kocht hij een boerderij tegenover de molen in Boornzwaag waar nu de familie Huitema boert en voorheen de naar Canada geëmigreerde familie Portena.
Al gauw raakte Oene gefascineerd door de zeilsport. Varen hoorde bij het boeren op deze plaats want een deel van het land lag aan de overkant van de Wielen. Destijds voer men met zeilpramen. Oene kreeg de smaak te pakken. Om zijn kansen te vergroten besloot Oene een sprietboot te laten bouwen door niemand minder dan Eeltje Holtrop van der Zee. In 1884 rolde het scheepje van de Jouster helling. Het was 'een boot getuigd met sprietzeil, een lengte van 4.4 meter en 1.68 breed'. Met deze afmetingen behoorde de boot tot de zogeheten 'fjouwerfjouwer-klasse' die vanaf 1848 bestond en die vanwege deze maten vrij waren van het betalen van belasting. Voor het zeilen van wedstrijden werden de maximale maten enkele malen gewijzigd (van 1.72 aanvankelijk tot 1.80 in 1894 en 1.90 in 1897) en Eeltsjebaes conformeerde zich in de loop der jaren aan de wedstrijdmaten. Tussen 1850 en 1858 bouwde hij negen stuks van deze fjouwerfjouwers en in de periode van 25 jaar nadien slechts vier omdat de belastinggrens was opgeschroefd.
De laatste van de fjouwerfjouwers die hij bouwde was in opdracht van Oene Mulder. Eeltsjebaes omschreef de opdracht later als: 'Een sprietboot te maken die sneller moest varen dan de toen bekende. De stevens werden ingebouwd, zoodat de lengte 4,4 M. geheel benut werd, terwijl 't vlak sterk afgerond werd (de boot had in feite geen vlak, red.), zoodat de boot wankel lag en beslist met ballast gevaren moest worden.
Erg snel was de 'Gysbert Japiks' in het begin niet. In de eerste jaren voer Mulder zelfs in de achterhoede. Tot men eens van een wedstrijd bij Grouw terugkeerde naar Langweer, boord aan boord met een rivaal, en de bemanning heen en weer liep om de juiste gewichtsverdeling te vinden. Toen bleek dat om snelheid te krijgen, de hak van het roer net boven water moest uitsteken. De juiste ballastverdeling en trim waren gevonden. De 'Gysbert Japiks' schoot vooruit en liet zijn rivalen meteen ver achter zich. De boot was onverslaanbaar en zou een kwart eeuw het meest roemruchte wedstrijdschip op de Friese wateren blijven. Er staan maar liefst 99 eerste prijzen op de palmares waaronder de eerste prijs op de Sneker Hardzeildag van 1892 voor de ogen van Koningin Emma en haar dochter prinses Wilhelmina, een van de laatste races van Oene Mulder. Hij overleed in 1894. Zijn zonen Wytse en Lammert namen het roer toen over, hoewel immer ingeschreven onder de naam `de wed. Oene W. Mulder'. Haar voornaam was Hiltje. Zij was de tweede vrouw van Oene Mulder. Ze kregen twee dochters: Harmke, de grootmoeder van Eile van der Gaast uit Dijken, en Elizabeth die huwde met Durk Visser.
De plaatselijke concurrentie moest komen van Geert Semplonius, Bouwe Dirks Dijkstra, Klaas Pieters van Dijk, Watze Tjebbes Hepkema en Brant Pieters de Boer, behalve Hepkema allemaal boeren uit Dijken en Boornzwaag. Ze hadden meestal het nakijken, net als de rivalen uit andere plaatsen. De enige rivaal uit Langweer die tegenstand kon bieden was Tjalling Siebrandus van der Leij, die zeilde met `De Kapitein Nemo', meestal alleen als 'Nemo' aangeduid. Lijdzaam moest men toezien hoe de 'Gysbert Japiks' van bijna elke wedstrijd met de vlag in top thuiskwam. Wat waren de Langweerders trots! De overmacht was zo groot dat later in lyrische bewoordingen het volgende werd opgetekend: 'Bij stil weer werd natuurlijk 't groote tuig bijgezet, waarvan ze soms terdege last kregen, als de wind tijdens den wedstrijd aanwakkerde. Zoo is 't eens gebeurd, dat de „Gijsbert Japiks" tijdens een wedstrijd om viel, doch zoo ver voor was, dat hij, na overeind gebracht en leeggeschept te zijn, de reis voortzette en als eerste aan kwam! 

Maar alle roem is vergankelijk, zelfs die van de 'Gysbert Japiks'. Vanaf het begin van de vorige eeuw raakten de scherpe schepen in de mode en de klasse sprietboten stierf uit. Uit een kroniek valt te lezen dat de 'Gysbert Japiks' in een schiphuis in de vergetelheid raakte: 'Hoe lang 't scheepje daar heeft liggen droomen over zijn ouden roem is niet bekend, maar misschien wel 20 jaar:' In 1921, na de dood van Lammert Mulder, kwam de boot in het bezit van de Sneker Otto Faber en die was zich eerst niet bewust welk beroemd schip hij had gekocht. Toen hem dat later bekend werd besloot hij de boot weer voor de wedstrijden in te zetten. Faber doopte de boot om in 'Swalker' en tuigde het met een gaffelzeil dat uit het oude middeltuig was gesneden. De oude klasse sprietboten was inmiddels herboren in de klasse tjotters tot 4.70 M en daarin vierde de Gysbert Japiks zijn rentree met aan de helmstok erkende wedstrijdzeilers van de S.Z.C. (Sneeker Zeil Club). Echter, zonder succes.
In Langweer wilde men niet geloven dat de Gysbert Japiks geen vloot meer kon houden. Weddenschappen werden erop afgesloten toen Hans Rimmelts Visser, een vroeger bemanningslid van Wytse en Lammert, het tegendeel wilde bewijzen tijdens een wedstrijd gehouden kort na 1921 op het thuiswater. Maar helaas, hij eindigde voor eigen publiek als laatste. De 'Swalker' was geen 'Gysbert Japiks' meer. Na 1925 is er niets meer bekend van de 'Gysbert Japiks', hoewel de naam nog één keer opduikt - in 1941 tijdens een wedstrijd in Akkrum (4e plaats) - en daarna is het definitief stil.
Het einde van de roem betekende dat de Mulders zich niet meer manifesteerden op het water. Wytze was na zijn huwelijk in 1907 naar Wommels verhuisd waardoor zijn zeilcarrière werd beëindigd. Lammert (1869-1921) zeilde daarna nog enige jaren alleen. Hij was naast boer ook veekoopman en strijkgeldschrijver. Verder handelde hij in landerijen en huizen. Na zijn dood werd een boelgoed gehouden en hield de familie op met boeren. Zoon Oene was toen nog maar zeven jaar. Ook hadden Lammert en zijn vrouw Sjoukje nog een dochter, Joukje (1910-2002). Beide kinderen bleven ongehuwd.
Op Oene waren de zeilgenen overgeërfd. Hij zeilde graag en in 1931 kocht hij een BM, de nummer 12 't Reidhintsje. Het was geen snel schip, maar Oene was ook geen topzeiler, hoewel hij ambitieus was. Vandaar dat hij de BM in 1936 van de hand deed en een Regenboog liet bouwen: de nr. 69 die hij 'Piet Hein' doopte. Zijn bemanningslid was meestal Gooitzen Hartstra.
Oene jr. was een typische 'derde generatie-figuur'. Hij en zijn familie waren geliefd bij de Langweerders omdat ze zich ondanks hun welstand in het dorpsleven begaven en sociaal gemakkelijk in de omgang waren. Oene was echter geen man voor het aanknopen van hechte relaties. Niet voor niets was hij een ietwat pedante, decadente, bij zijn moeder inwonende vrijgezel die zich verheven voelde boven het burgerlijk bestaan van anderen. Voor hem ging geen zee te hoog en hij was iemand die geen gevaren zag. Sterker, hij was een waaghals die graag de elementen uitdaagde en die meermalen onder moeilijke omstandigheden het IJsselmeer overstak. Dat werd ook zijn noodlot.

In 1947, toen Oene een baan had bij een elektriciteitsbedrijf in Den Haag, wilde hij in de avond van 3 juni met zijn Regenboog de oversteek naar Enkhuizen maken. Hij had namelijk vakantie in Friesland gevierd en wilde zijn zeilschip mee terugvaren omdat hij graag uitkwam op wedstrijden op de Kager Plassen bij Warmond. In Stavoren ontmoette hij twee kennissen: de heren H. Eewijk uit Beverwijk en G. de Haan uit Den Haag. Hij nodigde hen uit mee te varen en zo geschiedde. De volgende dag zouden zijn gasten dan weer met de veerboot terugkeren op hun vakantieadres. Om half negen 's avonds vertrok het drietal. Halverwege, midden in de nacht, maakte de boot water. Later bleek dat de boot niet lek was. Een opstekende oostenwind moet hen hebben verrast. Hozen hielp niet en de boot zonk. De drie mannen klommen in de boven het water uitstekende mast. De boot lag niet ver van de vaargeul en ze probeerden vlakbij passerende vissersschepen te attenderen met een misthoorn maar ze werden niet gehoord. De situatie was nijpend. Er werd overleg gevoerd en besloten werd dat Eewijk, de beste zwemmer van de drie, zou pogen de wal te bereiken. Hij slaagde daar niet in en daarom keerde hij terug naar zijn lotgenoten. In de vroege ochtend van 4 juni, met meer zicht, ondernam hij een tweede poging. Hoewel de afstand ongeveer een kilometer bedroeg kwam hij door de woelige baren totaal uitgeput op de dijk bij Enkhuizen. Onmiddellijk voer een reddingsboot uit maar men vond de masttop verlaten. Verstrikt in de touwen dreef het lijk van Oene, die door onderkoeling en vermoeidheid was overleden. Het tweede slachtoffer werd later gevonden. Nooit kwam de ware toedracht van deze vreselijke gebeurtenis aan het licht en een latere eigenaar herdoopte de Piet Hein daarom tot `Mistery'.

Dit was het dramatisch einde aan het leven van Oene Mulder en aan een bijzondere zeilersfamilie uit Langweer. Er heerste grote verslagenheid, te meer daar op dezelfde dag, 4 juni 1947, Jeen Zwaga, een jongere broer van Ulbe Zwaga senior, aan kanker overleed. Hij was 34, Oene 33. Na de dood van Oene vertrok zuster Joukje, die docente Engels was nadat ze haar akte aan een Universiteit in Londen had gehaald, met haar moeder naar Leeuwarden. Ze gaf daar privélessen. Ze bereikte de hoge leeftijd van 92 jaar. Haar vermogen ging naar de kerk van Langweer en de fraaie zeiltrofeeën van haar grootvader, vader en broer kwamen in bezit van het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek.

Terug naar vorige pagina