2024-7 Een Mosselaak is (net) geen Lemsteraak

Spiegel der Zeilvaart september 2024 nummer 7

In deze Spiegel is een uitgebreid artikel te lezen over de P166, de 'mosselaak' die dienst doet als jeugdschip van de KNZ&RV. Maar waar komt die mosselaak eigenlijk vandaan? Waarom lijkt-ie zoveel op een Lemsteraak en waarom is het toch een net iets afwijkend scheepstype?

De Schepenlijst van het Stamboek telt sinds 1955 ruim vijfhonderd Lemsteraken (natuurlijk zijn er meer, want niet ieder schip is in het Stamboek opgenomen). Een aantal Lemsteraken kwam als Lemsterjacht in de vaart en werd later in de volksmond mosselaak genoemd. De eerste voor­zitter van de SSRP, dhr. Van Waning, heeft een aantal uitgebreide publicaties over Lemsteraken geschreven. In 1953 schrijft hij: 'Het Lemsterjacht heeft in principe de scheepsvormen en hoofd­kenmerken met het vissersvaartuig Lemsteraak gemeen en behoort uit dien hoofde tot hetzelfde grondtype. Anderzijds zijn de afwijkingen van dien aard, dat men het jachttype in de stamreeks der Friese akenfamilie eveneens als een dochter van de Lemsteraak kan beschouwen.'
Zijn interpretatie wordt in 1955 niet in het Stam­boek overgenomen en zo is het scheepstype Lemsterjacht/mosselaak niet direct als apart scheeps­type in de Schepenlijst genoemd. Later toen diverse Mosselaken zich meldden voor opname in het Stamboek is het scheepstype opgenomen in de familie van de Aken voor de visserij.

Uit de aard van de visserij

Oorspronkelijk was de Lemsteraak bestemd voor de visserij (bot, spiering, haring, ansjovis) op het noordelijke deel van de Zuiderzee. Het bleek een zeewaardig schip met een prachtige lijn en goede zeileigenschappen. Precies die eigenschappen zorgen ervoor dat de Lemsteraak nog steeds erg geliefd is en dat er vanaf 1900 veel als jacht wer­den gebouwd. Ook Zeeuwse mosselvissers kozen voor de Lemsteraak, maar er is een belangrijk verschil tussen de Zuiderzee Lemsteraken en de Zeeuwse variant. Dat verschil komt voort uit de aard van de visserij. Spiering of ansjovis ging in een bun met een beperkte omvang, maar mos­selen of oesters werden in het ruim gestort en die nemen veel meer plaats in. De Zeeuwen zagen zich genoodzaakt de mast verder naar voren te plaatsen dan zeiltechnisch gewenst was, waar­door de hele vorm van het schip veranderde. Een aantal Zeeuwse vissers maakte jaarlijks de tocht naar de Waddenzee om het daar opgeviste mosselzaad uit te kunnen zetten op de eigen mosselpercelen in Zeeland. Daar groeide het zaad uit tot volwassen mosselen en na een aantal keren te zijn "verwaterd" werden ze geoogst en naar de markt gebracht om verhandeld te wor­den. Volgens zeggen scheelde het de mosselaars die naar de Waddenzee en terugvoeren een volle dagreis, in vergelijking met een reis met een hengst of hoogaars, het lokale scheepstype. Zij noemden hun nieuwe schip dan ook Lemsterjacht - jacht als in 'een snel schip'.

Het Lemsterjacht YE50 (gebouwd in 1916 als ZZ35 Fasant) in 1930. Tegenwoordig vaart ze als jacht met kajuit als WL18 Fasant. Plaquettenummer 1378. Haar geschiedenis is in 2020 te boek gesteld.
Het Lemsterjacht YE50 (gebouwd in 1916 als ZZ35 Fasant) in 1930. Tegenwoordig vaart ze als jacht met kajuit als WL18 Fasant. Plaquettenummer 1378. Haar geschiedenis is in 2020 te boek gesteld.

Verschillende werven

Geen wonder dus dat een flink aantal Zeeuwen bij akenbouwer De Boer in Lemmer, maar ook bij Stapel in Enkhuizen, bij Bos in Echtenerbrug, bij Appelo te Zwartsluis, bij Aukebaas van der Zee in Joure en bij van Goor in Kampen een Lemsterjacht bestelden. Wie het Register van Zeeuwse Vissersschepen erop naslaat, ziet dat er in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog heel wat van deze schepen in Zeeland voeren. De stalen Lemsterjachten werden direct ook van een motor voorzien. Stapel in Enkhuizen bouwde na 1900 bijvoorbeeld 11 motor-mosselaken voor vissers in Zeeland.
Overigens zijn er ook houten voorgangers geweest, daarvan is er nog maar één over, de TH51 De Brave Hendrik. Op dit moment wordt dit laatste houten Lemsterjacht, in 1895 door P. van Duivendijk in Bruinisse gebouwd, gerestaureerd op museumwerf Meerman in Arnemuiden.

Intrede van het ronde achterschip

Zeeuwse vissers kwamen dus op de Zuiderzee en de Wadden voor hun mosselzaad en zij raakten bekend met de noordelijke scheepstypen. Zo is het verhaal ontstaan dat Zeeuwse scheepsbouwers, na het zien van die nieuwe Lemsterjachten, ook hun eigen schepen van een vergelijkbare, snelle ronde kont gingen voorzien. Zo ook zou­den de Lemmerhengst en de hoogaars met de Lemsterkont zijn ontstaan. Nu is wederzijdse beïnvloeding onder scheepsbouwers heel nor­maal, maar uit onderzoek van Peter Hamer blijkt dat er al hoogaarzen met een rond achterschip voeren, lang voordat er Lemsteraken waren. Zijn conclusie: waarom in Zeeland de ronde konten Lemsterkonten werden genoemd blijft gissen. Mogelijk werd die term geïntroduceerd door de Lemmerjachten, die rond de eeuwwisseling voor het eerst in Zeeland verschenen.

pdf SdZ 2024 nr07 september - (Stamboek) Een mosselaak is (net) geen Lemsteraak

Jan Eissens, Stamboekbeheerder
https://boekenplank.ssrp.nl
stamboek@ssrp.nl

Terug naar vorige pagina