‘Holländer’ visten op de Mittelrhein
05-01-2024

De zalm werd door de vissers op de Rijn gezien als ‘Koning der vissen’. De vangst van deze vis, die tot 1.50 meter lang kon worden en dan meer dan 30 kilo woog, werd door de eeuwen op de Duitse Mittelrhein intensief bedreven. De vis werd afgeleverd op markten in Keulen, Mainz, Wiesbaden en Frankfurt. Vooral rond de Loreley, bij Sankt Goar en het aan de rechteroever gelegen Sankt Goarshausen kon veel van deze vis gevangen worden. Dat veranderde echter in de 20e eeuw door aanpassingen aan de rivier om een vaargeul te creëren die veiliger was voor de scheepvaart, door de motorisering en intensivering van de scheepvaart, door de watervervuiling door opkomende industrieën en …. door vissers uit Nederland. De Duitse vissers probeerden de zalm te verschalken vanaf de oevers. Het was volgens visserijverdragen verboden meer dan de helft van de breedte van de rivier af te sluiten. De Nederlandse vissers plaatsten echter, ondanks die verdragen, netten die de rivier ’s nachts volledig afsloten, 'dichtzetten'. Het was ’s nachts verboden om op de Rijn te varen, dus had niemand daar last van. Door deze (niet legale) afsluitingen werd er zoveel zalm weggevangen, dat de zalmvisserij meer stroomopwaarts niet meer rendeerde. De ooit zo lucratieve zalmvisserij langs de Mittelrhein werd in het midden van de dertiger jaren echter beëindigd. Niet zozeer vanwege ‘die Holländer’, maar doordat de zalm wegbleef vanwege de vervuiling van het Rijnwater door de opkomende industrie die afvalwater rechtstreeks loosde op de rivieren.

Na de zalm werd de aal populair
Een andere trekvis, de paling, was veel beter dan de zalm bestand tegen vervuild water. Ook die vis kwam van de Noordzee de rivieren opzwemmen en trok na de zomer terug naar zee. De aal was wel een vis waar de Nederlandse vissers ervaring mee hadden en dat in een tijd dat de Zuiderzee afgesloten zou worden en het perspectief voor veel vissers in Nederland niet goed was. Ook de riviervissers in Nederland hadden natuurlijk te lijden onder de watervervuiling. Bovendien werden ook in Nederland de rivieren ‘genormaliseerd’ ten behoeve van de scheepvaart. Met dijken en kribben werd de ooit vrije stroom ingekaderd, waardoor er één relatief brede en bevaarbare vaargeul ontstond. Dat was echter niet in het belang van de vissen en de vissers. Het visgebied werd door de normalisatie van de stroom versmald en vissers benedenstrooms vingen minder aal die terug zwom naar zee door de vissers die ‘boven’ hen de netten uitzetten. Er ontstond daarmee bij riviervissers een trek naar meer stroomopwaarts vissen en er waren Zuiderzeevissers die hun schip verkochten aan riviervissers of ook zelf op stromend water hun geluk probeerden. Aanvankelijk op de Waal in Nederland, maar daar bleef het niet bij. Je kon immers de aal opzoeken als die vanuit Duitsland naar zee trok. Zo verschenen er botters, kwakken, schokkers en ook binnenschepen als een klipper en tjalkjes op de Mittelrhein in Duitsland, waarmee op aal werd gevist met de ankerkuil, een voor de Duitse vissers nieuwe methode. Toen in het begin van 1900 de scheepsbouw overstapte van houten op ijzeren schepen, werden er in Nederland langs de rivieren en later ook in Duitsland stalen ‘Waalschokkers’ gebouwd, die in Duitsland ‘Aalschokker’ werden genoemd. Ze leken weliswaar meer op een botter of een waterschip dan op een schokker, maar ‘what’s in a name’?


Voor de Duitsers was de door Nederlandse vissers gebruikte techniek van visvangst met kuilnetten revolutionair. Zij waren gewend te vissen vanaf de oever met de zegen en met handkuilen. Met de aalschokkers werd door Nederlanders echter op stroom gevist met een groot kuilnet, waarbij het schip geankerd bleef liggen en het kuilnet door de stroom open bleef als bij een sleepnet op de Zuiderzee. ’s Avonds werd de geankerde schokker meer in de volle stroom gestuurd. Vervolgens werd het net tussen twee zware horizontale bomen uitgezet tussen de aalschokker en de wal. Bomen van zo’n 15 meter lang, waarbij de onderste verzwaard was met kettingen, de bovenste balk niet. De lange bomen vormden de opening van de kuil die als een fuik naar achteren uitstond op stroom, zodat de aal in die fuik zwom. De volgende ochtend werd het net binnengehaald en de schokker weer naar de kant gestuurd. Bij een geankerde schokker lag ook steeds een bijboot waarmee de vissers van de wal op het schip konden komen en weer terug.


Niet alleen stalen ‘schokkers’
Net als bij de Zuiderzeevisserij werden ook voormalige vrachtscheepjes gebruikt bij de aalvisserij. IJzeren vrachtscheepjes uit Nederland, zoals tjalkjes en klippers. Niet dat die ideaal waren. De kont was te hoog, waardoor de vissers moeite hadden bij de netten te komen. Wel werd een tjalk eens aangepast voor de visserij door de luiken en de roef te verwijderen. Op een foto van een aalvisser bij Bacherach, een middeleeuws stadje stroomafwaarts onder Bingen, zien we zo’n aangepaste tjalk, met heel opvallend op het achterdek een man in uniform met een vaandel. Bij nadere bestudering blijkt dit vaandel de Nederlandse NSB vlag te zijn, die in 1936 door Anton Mussert werd ingevoerd! Een driehoek (Nederlandse Delta) met daarop in goud de Nederlandse leeuw en de letters NSB (Nationaal Socialistische Beweging) op een horizontale achtergrond in de kleuren zwart-rood, die stonden voor ‘Blut und Boden’. Deze vissers waren natuurlijk wel wat ver afgedwaald van hun Heimat.

Museumschepen
Meer dan in Nederland hebben Duitse steden langs de Mittelrhein oog voor dat bijzondere visserijverleden en de rol die de ‘Aalschokker’ daarbij speelden in de 20e eeuw. Een aantal van deze schepen is gerestaureerd en ligt als museumschip bij stadjes aan de Rijn met een belangrijk visserijverleden. De houten schepen uit de 19e eeuw zijn natuurlijk verloren gegaan, maar de stalen schepen uit Nederland, de ‘Aalschokkers’, waren beter bestand tegen de tijd. Overigens zijn er ook in Duitsland enige van deze schepen gebouwd.

