Het Tijdschrift "Watersport" 25 jaar in 1990

Het maandblad "Watersport" heeft 25 jaar bestaan, van 1966 (eerste nummer december 1965) tot 1990. Wim de Bruijn, toen hoofdredacteur, schreef in het voorwoord van het 250ste nummer in 1980: "Er is heel wat veranderd sinds in december 1965 het eerste nummer van maandblad "Watersport" van stapel liep. Niet alleen maandblad "Watersport" veranderde, ook de watersport zelf maakte een snelle ontwikkeling door. Voor me op de boekenplank staan alle ingebonden jaargangen - al met al ruim anderhalve meter plankruimte! In vele duizenden pagina's is ruim twintig jaar watersport vastgelegd. Boeiend om door te bladeren en wellicht eens een basis voor een afstudeeronderwerp. Je leest namen die je nooit meer tegenkomt, maar er zijn gelukkig ook namen die na ruim twintig jaar nog steeds een bekende klank hebben."
Als één jachtenfamilie wel heeft gevaren op de boeggolf van popularisering van de watersport, dan zijn het wel de inheems Nederlandse scheepstypen. In de jaren vijftig was op initiatief van wijlen Commandeur bd. C.J.W. van Waning de Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten tot stand gekomen. Doel van de stichting was om platbodems grotere bekendheid te bezorgen en tevens de zuiverheid van verschillende typen te bewaren. Het eerste lukte uitstekend, het tweede in feite niet, mede door de soms wat curieuze opvattingen over zuiverheid. In de jaren zestig werden platbodems ontdekt als, gerelateerd aan hun lengte, zeer ruime, stabiele scheepjes die dankzij hun beperkte diepgang binnenlands goed uit de voeten konden. Als gezinsboten voor open water, bleken vooral de van vissersschepen afgeleide typen het uitstekend te doen.
Historiegetrouwe typen
Mede dankzij hun goedkope bouw werden vooral zeeschouwen populair. Maar het bleef helaas niet bij de bouw van 'historiegetrouwe' typen met een kajuit. Platbodems zoals hoogaarzen, lemmeraken, botters en tjalken, oorspronkelijk al gauw twaalf meter of langer, werden in groten getale in betaalbaar formaat, rond acht meter lengte, nagemaakt, waar de modellen niet altijd tegen bestand waren. Het gebeurde slechts een enkele keer dat een authentiek scheepstype zorgvuldig werd her-ontworpen voor de nieuwe functie. Zo'n uitzondering was de Albatros , het 9,84 m lange schokkerjacht van Ir Herman Vreedenburgh. Dat wordt tot op de dag van vandaag gebouwd en heeft vele platbodemwedstrijden gewonnen. Traditionalisten vinden het scheepje echter te mager in de kop en noemen het een bovenmaatse grundel. Zo ziet men, het lukt nooit iederéén tevreden te stellen en dat maakte, vóór commercielobby's en advertentieinkomsten tot grauwe eenvormigheid en obligaat gejuich dwongen, het vak van watersportjournalist zo boeiend.
"Opgebouwde platbodems, de nieuwe rage"
Onder de kop "Opgebouwde platbodems, de nieuwe rage" verscheen in Watersport 1966 nr. 12 een verhaal over de zeetjalk 'Vrouw Adriana Clasina': 23 m lang, 4,80 m breed, gebouwd in 1906 en in 1963 omgebouwd tot luxueuze motorzeiltjalk met midzwaard en twee Thornycroft diesels van 85 pk. Toch zou de echte rage in dit soort schepen nog even op zich laten wachten: pas in de jaren zeventig gingen alle remmen los bij het restaureren van afgedankte binnenvaarders. Die rage zou Enkhuizen, Stavoren, Hoorn en Muiden in enkele jaren omtoveren tot oorden vol drijvende historie, waar je zonder al te veel ombouwerij opnamen voor de Onedin Line zou kunnen maken. In de jaren zestig waren het vooral oude botters die veelal door studentikoze gezelschappen werden gehuurd om pleziermakend over het IJsselmeer te zwalken. De meeste van die huurbotters waren in een erbarmelijke staat: inhouten vervangen door beton, het onderwaterschip geheel in blikken 'doodshemd' en als hulpmotor meestal nog een nauwelijks gemariniseerde T-ford motor waarmee je in z'n twee kon wegvaren.
De eerste behoudsvereniging
De eerste behoudsvereniging die zich serieus ging bezighouden met het in oude glorie herstellen van zeilende bedrijfsvaartuigen, was de Vereniging Botterbehoud, die in 1968 werd opgericht. Daar konden botterbezitters op terugvallen voor goede raad, morele steun en wederzijdse hulp bij het speuren naar subsidies. Rond het botterwezen rijpte de subcultuur die in 1974 onder andere tot uiting kwam in de oprichting van de Landelijke Vereniging tot Behoud van het Zeilend Bedrijfsvaartuig. Het resultaat van al die restauratieclubs is geweest, dat anno 1990 de kusten van het IJsselmeer uitpuilen van de prachtigst gerestaureerde platbodems, waarvan de meeste met grote groepen huurders professioneel geschipperd over de baren zwalken.
Terug naar de jachtbouw, waar ook platbodems seriematig werden gebouwd, met name bij de werf van Kooijman & De Vries. Veel grundels, bollen en hoogaarzen naar ontwerp van J.K. Gipon die speciaal voor seriedoeleinden confectieversies van eerbare scheepstypen produceerde, die zich heel goed door amateurs lieten aftimmeren. H. Lunstroo was ook toen al in deze markt actief met vaak heel mooie Vollenhovense bollen en één van de weinige jachthoogaarsontwerpen die keurig zijn. Halverwege de jaren zestig werden Lunstroo's ontwerpen vooral gebouwd bij de werf van Engelaer in Beneden-Leeuwen, die later zelf een bijzonder fraai schokkerontwerp introduceerde. Van de kleinere typen die destijds populair waren hoort men tegenwoordig niet zo veel meer; vandaag de dag zijn het meer de snelle lemmeraken van André Hoek waarnaar vraag is - het gaat kennelijk uitstekend met de zeilende mensheid.
Behoud
In de tijd van de grote vernieuwing bezochten allerlei lieden de redactie om ons toch maar duidelijk te maken dat een jacht restaureren een veel belangrijker bijdrage aan de watersport kon leveren dan al dat plastic geweld. Zo kwamen we bij de Stichting Stamboek Ronde en platbodemjachten terecht, die al in 1955 was opgericht. Consequent 'stamboekvee' genoemd door een toenmalige medewerker. Vele malen bezochten wij de jaarlijkse reünies en mochten mee op de prachtigste jachten. Wij maakten kennis met de oudste boeier 'Bever' gebouwd in 1820 door Eeltje Holtrop in Dist en 140 jaar later gerestaureerd door houtbouwer Joh. van der Meulen & zn.

Fluisterend vertrouwden diverse platbodemschippers ons in die jaren al toe dat de ontwikkelde criteria, waaraan de schepen zouden moeten voldoen, niet deugden. Nog steeds is dat probleem niet opgelost, maar anno 1990 is, voor de verandering, weer eens een commissie benoemd om nieuwe criteria vast te stellen. Maar ook langs het IJsselmeer zwierven diverse baasjes rond met ideeën over de botter, want daar was het in die tijd droevig mee gesteld. Langs de oevers van het IJsselmeer en in sloten lagen die schepen weg te rotten. Enthousiastelingen kochten de botters en staken in 1968 de koppen bij elkaar. Op 14 oktober was het ei uitgebroed en de Vereniging Botterbehoud werd opgericht. Het is ongelooflijk wat deze club heeft bereikt. Geen museum met al zijn adviseurs en WVC ambtenaren zouden in staat zijn geweest te presteren wat nog geen honderd man lukte: een vloot van rond de tachtig authentieke zeilende vissersschepen te behouden. De eerste reünie werd gehouden in 1969 en de eerste wedstrijd in 1970.