Beelden van een bijzondere vissersjol ST36
14-02-2025
De bouw van handzame vissersjollen bij Douwe Roosjen in Stavoren kreeg navolging bij werven in andere Zuiderzeehavens. De eerste jollen die Roosjen vanaf 1860 bouwde waren voor de leden van het Stavers Vissersgilde. Die visten in de maanden september en oktober met fuiken op aal, vlak langs de dijk net buiten de haven van Stavoren. Hun visvergunning werd geregeld door de palinghandelaar W&A Visser in Heeg, die de gevangen aal tegen een vaste prijs per kilo opkocht van de vissers om deze aal in Londen bij de vismarkt van Billingsgate met winst te verhandelen. Die eerste jollen waren daarom ‘fuikenjollen’
Pas toen het aan het einde van de jaren tachtig van de 19e eeuw mogelijk werd dankzij het nieuwe staand want met succes op de Zuiderzee haring en ansjovis te vangen, kwam er veel meer vraag naar deze kleine, relatief goedkope en handzame vissersjollen. Toen werden ze ook niet alleen meer in Stavoren, maar ook in Gaastmeer gebouwd bij Wildschut, bij Metz op Urk en Jordens in Broekerhaven, direct ten zuiden van Enkhuizen. Een paar van die vissersjollen zijn nu nog in oorspronkelijke vissermanuitvoering in de vaart. Natuurlijk gerestaureerd en soms omgebouwd tot jachtjol. Jachtjollen worden de laatste jaren ook wel eens teruggebouwd tot de vissermannen die deze scheepjes oorspronkelijk waren.
Als voorbeeld neem ik een jol die in 1903 gebouwd is door Symen Jordens in Broekerhaven voor Andries Rooker. Die jol kreeg BC 3 als visserijregistratie (BC staat voor BovenCarspel). In 1919, een jaar na de Eerste Wereldoorlog, verkocht hij de jol aan Johannes Cusveller in Stavoren, die zijn scheepje liet registreren onder ST 36. Deze Cusveller gebruikte zijn jol niet alleen om mee te vissen, maar haalde er in de zomer ook groenten als rode kool en bloemkool mee op. Die kocht hij op een veiling bij Broekerhaven en bracht deze naar Stavoren om de groente vervolgens te verkopen in Stavoren en omgeving. Om de laadruimte van zijn jol wat te vergroten, plaatste hij de mast ver naar voren. Ook overdekte hij de kuip met luiken om te voorkomen dat de kool zout werd van het buiswater. Volgeladen kon hij bovendien makkelijk over de luiken naar voren lopen. Vanuit Stavoren werd de groente uitgevent met behulp van een hondenkar die demontabel was en op het voordek paste. Cusveller kreeg in Stavoren onder de vissers uiteraard als bijnaam ‘de groentenboer’.

Cusveller was ook creatief als visser. Toen na de afsluiting van de Zuiderzee de vangst van paling aantrekkelijk bleek te zijn, bouwde hij een bun in zijn jol, wat het bewaren van de vis veel eenvoudiger maakte. De vissersjollen waren altijd droge schepen zonder bun. De aal werd op zee uit de fuiken langs de dijk gehaald en in manden naar de haven gebracht waar de leggers lagen om de aal levend in te bewaren.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1942, verkocht Cusveller zijn jol ‘voor de recreatie’. Het scheepje kreeg vervolgens diverse eigenaren. Cusveller had zijn jol reeds in de twintiger jaren in het stort laten zetten. Zo’n blikken jas over de houten romp werd door velen het ‘doodskleed’ genoemd. Het hout zou spoedig gaan rotten, zo dacht men, vanwege te weinig ventilatie. Cusveller dacht daar anders over en kreeg gelijk. Zijn jol kon zo beschermd nog tientallen jaren probleemloos gebruikt worden.

In 1972 kocht Bauke Hobma uit Blauwhûs (een katholieke enclave ten westen van de Oudegaaster Brekken) de jol. Hij kwam er tijdens de zomervakanties ook mee naar Stavoren waar op dat moment de familie Boonstra (eigenaar van de jachtjol Friso) met medewerking van enige vissers (zoals Andries Visser van de ST31 en Gerrit Wolthuis van de ST14 en ook zeilmaker/oliehandelaar Auke de Groot uit Stavoren) werd geprobeerd in Stavoren een traditie op te bouwen van zeilwedstrijden voor Staverse jollen. De toen donkerblauw geschilderde jol van architect/kunstschilder Bauke Hobma werd door de Boonstra’s gezien als geduchte concurrent. De Hobma’s hebben een geschiedenis als schippers van een skûtsje dat direct na de oorlog zeilende vracht rondbracht vanuit Workum. Bauke wist hoe hij met een jol moest zeilen. Het schip stak ook behoorlijk diep, wat op ruw water een voordeel is. En inderdaad werd deze blauwe jol een geduchte concurrent in het groepje van voormalige vissersjollen. De fam. Boonstra had niet alleen de botter EB17 (van 1957 tot 1986) maar ook een fraaie jachtjol, waarmee ze voorin pleegden te zeilen tijdens deze jaarlijkse wedstrijd. Ze kregen vooral concurrentie van de ‘Vrouwenzand’ van C.A. Stants, de voormalige vissersjol HL9 die Stants Sr. In 1947 overgenomen had van de Laaksumer visser G. Vogelzang. Die jol is in Aalsmeer verbouwd tot jachtjol en bleek een snelle zeiler te zijn. Op dit moment is die in het bezit van Bauke Hobma’s broer Simme, die de Vrouwezand heeft liggen in Oudega, in dezelfde jachthaven als waar de ST36 van Bauke ligt.

In 1991 liet Bauke zijn jol restaureren door Roelof van der Werff bij scheepswerf De Hoop in Workum. Het zgn. ‘doodskleed’ heeft deze jol ondanks de sombere voorspellingen goed gedaan en behoed voor een spoedige ondergang. Ze heeft vele tientallen jaren gevaren zonder grote opknapbeurten.


De ST36 zag er na de restauratie geweldig goed uit. In die jaren was het nog geenszins vanzelfsprekend om zo’n scheepje terug te brengen als visserman. Vanaf de zestiger jaren was het voor toerzeilers juist vanzelfsprekend om een kajuitjacht te hebben. Dan bleef je inventaris droog en had je met slecht weer enig comfort. De zomer van 1994 had natuurlijk ook wel eens slecht weer. In de vissershaven van Stavoren bivakkeerden Bauke en z’n vriendin tijdens zo’n week in het vooronder van de jol. Ze hadden zelfs niet een kleedje over de kuip voor enige beschutting en het was waar, dat hadden de vissers vroeger ook niet.
Tegenwoordig worden deze jollen in vissermanuitvoering, als geheel open of halfgedekte scheepjes van 6 à 7 meter, nog maar zelden voor toertochten gebruikt. Meestal blijft het bij dagtochten. Het overnachten op de jol wordt minder comfortabel gevonden, zeker als je dat gedurende langere tijd deed. Zoals meer enthousiaste toerzeilers waren wij gewend zomers 6 weken met onze jol erop uit te trekken We zeilden met een kleine stalen jol die we als casco hadden gekocht bij scheepswerf Volharding in Stavoren. Zes weken zeilen, samen met twee kinderen en enige huisdieren. Dat paste voor ons gevoel. Maar wij hadden een jachtjolletje, met roef, wat ons minder kwetsbaar maakte. Bauke had een jol als visserman en ja, die was inderdaad mooier.

