Behoud het goede
14-06-2024
‘Het goede’…… Dat wordt lastig, want wat is ‘het goede’? Wat honderd jaar geleden goed was, kan nu vergeten zijn en wat wij op dit moment maritiem gezien een heel bijzonder object vinden dat behouden moet blijven, kan een volgende generatie scheepsliefhebbers onverschillig zijn. In de tijd wordt vrijwel alles betrekkelijk, maar ook binnen een beperkte tijdspanne wordt bij liefhebbers van traditionele schepen heel verschillend gedacht over wat de moeite en de kosten waard is om te behouden voor het nageslacht.

Immers, de belangstelling voor behoud beperkt zich tot bepaalde scheepstypen, terwijl er nog zoveel andere scheepjes waren die echter totaal vergeten zijn. Het willen behouden is op zichzelf ook een gebruik dat pas ontstaan is in welvarende kringen vanaf de Romantiek, in de loop van de 19e eeuw. De Zuiderzeevissers die een nieuwe botter nodig hadden omdat de oude te zeer verrot was, die kochten een andere gebruikte botter of lieten een nieuwe bouwen. Het onbruikbaar geworden schip vond een plekje op het schepenkerkhof naast de haveningang. De neiging oude schepen niet te laten verdwijnen, maar juist te willen bewaren, ontstaat pas als dat verdwijnen definitief dreigt te worden. Als het er echt naar uitziet dat de laatste nog bestaande botters of boeiers gesloopt moeten worden, waarna deze scheepstypen voorgoed van het water verdwenen zullen zijn. Het is een weigering dit verlies te accepteren, maar tegelijkertijd een wat esthetisch, onpraktisch gevoel van mensen die deze schepen vooral mooi vinden, maar ze niet nodig hebben voor hun werk.

De SSRP is na de oorlog opgericht om vooral boeiers en Friese jachten van de ondergang te redden. Al spoedig werd deze bemoeienis uitgebreid naar ‘alle’ platbodemjachten. Het varen met voormalige werkschepen was aanvankelijk vooral interessant voor idealisten van het Botterbehoud en de Bruine zeilvaart. Het onderscheid tussen de liefhebbers van jachten enerzijds en van werkschepen anderzijds is in de loop der jaren gelukkig vrijwel verdwenen, hoewel er een cultuurverschil is gebleven. En ja, de jachten die bij het Stamboek zijn aangesloten, zijn vrijwel steeds particulier bezit en dat is bij de voormalige werkschepen steeds minder het geval. Het behoud van deze grote schepen bleek al spoedig de financiële draagkracht van een particulier te boven te gaan of te belastend te worden. In toenemende mate zijn het daarom stichtingen en ondernemingen die de grote werkschepen in de vaart houden. Als min of meer grappig voorbeeld geldt het behoud van de botter KP32. In 1961 fotografeerde ik dat schip vanuit mijn kano op het Pikmeer bij Grouw. Later werd mij duidelijk dat ik de familie De Jong uit Gorredijk op de foto had gezet, die met de botter te zeilen was. Het onderhoud van het schip bleek ook voor de fabrikant De Jong financieel niet te dragen te zijn, hij liet in 1965 bij scheepswerf Balk te Elburg een stalen Lemsteraakjacht bouwen. De botter kwam uiteindelijk voor de helft terecht bij de houtwerf van Johan van der Meulen in Sneek. De kop van het doorgezaagde schip begroette de bezoekers, zoals Henk Hulst van de Stichting Behoud Elburger Botters in 1994 ontdekte. Geheel in de traditie van deze Elburgers namen zij dit ‘doorgezaagde weesmeisje’ over van de werfbaas en vervoerden het naar Elburg. De Stichting tot Behoud van Kamper Botters had daar echter lucht van gekregen en slaagden er in de halve botter van de Elburgers over te nemen. Nu ligt het gerestaureerde schip in de haven bij Brunepe, te Kampen.

Die oude botter heeft het overleefd, maar met de meeste visbotters ging het anders. Toen de Wieringermeer droogviel, bleven er ook enige schepen op het nieuwe land liggen, die niet opgeruimd werden en evenmin gerestaureerd. Ze mochten rustig in eigen tempo versterven. Van behoud was in die jaren rond 1930 nog geen sprake. In de veertiger jaren was er tussen Volendam en Edam ook nog een heuse trekschuit in gebruik. Naar huidige inzichten eigenlijk een bijzonder scheeptype dat een lange voorgeschiedenis heeft. Ook voor pleziervaarders kon het scheepstype in originele vorm aantrekkelijk zijn, zoals oud-luitenant ter zee ‘Jumbo’ van Waning, de eerste voorzitter van de pas opgerichte SSRP bewees. Het is mij echter niet bekend of er daadwerkelijk pogingen zijn gedaan dit scheepstype te behouden. Blijkbaar zijn ook Behoudsorganisaties pragmatisch. Behoud werkt alleen, als er genoeg mensen zijn die het behoud van een scheepstype willen ondersteunen, die met zo’n schip willen varen en er energie in willen steken. Welke schepen dan voor behoud in aanmerking komen, verandert met de jaren.



Tenslotte zijn er ook voorbeelden van schepen van museale waarde, die niet behouden blijven, omdat ze de financiële en technische vermogens van een behoudsinstelling te boven gaan. Zo’n schip was de vermaarde 18 meter lange boeier ‘Almeri’, die bij Auke van der Zee te Joure in 1912 werd gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog was het schip onherstelbaar aangetast door rot/schimmel. Het was nog geen 50 jaren oud, maar ook het Zuiderzee Museum slaagde er niet in het schip te behouden.
Het eenvoudigste te behouden zijn kleine scheepjes. Bij kleine scheepjes zijn de kosten te overzien en kan de eigenaar ook veel zaken zelf uitvoeren. We kijken bijna van nature graag naar grote schepen, maar het zijn de kleintjes die leuk zijn om mee te varen. Op een groot schip vaar je mee met het schip. In een klein scheepje vaar je zelf. Maar ook die kleintjes blijven niet vanzelfsprekend behouden. Jonge watersporters zijn vaak gevoelig voor het varen met snelle, modieuze scheepjes en oudere watersporters hebben wellicht oog voor de charme van een klassiek scheepje, maar verkiezen een stabieler en comfortabeler vaartuig. Ook de kleintjes kunnen dus geleidelijk en stilletjes van het water verdwijnen, zonder dat er iets van behouden blijft.

Bovendien is de mast wat naar achteren verplaatst en voorzien van een gaffeltuig, wat dus eigenlijk doodzonde is.
En er zijn scheepjes die voor veel watersporters heel aantrekkelijk zijn, zoals de zeilsloep van een visser uit Zoutkamp, die echter wel voor verenigingen van liefhebbers van sloepen gekoesterd worden, maar (nog?) niet door traditionele Behoudsorganisaties. Wellicht omdat ze niet zeldzaam genoeg zijn, hoewel…..

