Fraaie ribbenkasten
01-02-2025
Tijdens de bouw van een houten schip treft het mij dat ik een schip vaak op z’n fraaist vind, als het nog lang niet voltooid is. Dat is natuurlijk wat vreemd, want het is de bedoeling bij het bouwen van een schip dat het wel af komt en te water kan worden gelaten. Dan heb je er pas wat aan. Ja, daar valt weinig tegen in te brengen. Maar desondanks vind ik bijvoorbeeld een botter tijdens de bouw zeker niet minder mooi, als diezelfde botter als die vaarklaar in het water ligt. Zo vind ik zo’n houten schip ongelakt ook mooier dan, als het voorzien is van lak (of perkoleum of harpuis/lijnolie etc.) Wellicht dat die waardering voor een schip tijdens de bouw veroorzaakt wordt door de overweldigende indruk die de zware, massieve inhouten maken, die onzichtbaar worden zodra het schip afgebouwd is. En ongelakt of onbehandeld is dat eikenhout natuurlijk niet alleen prachtig om te zien, maar ook lekker om te ruiken.

Bij stalen schepen is de aanblik en de geur van de bewerking van staal weliswaar onvergelijkbaar, maar ook die sfeer vind ik boeiend bij het zien van een schip in aanbouw. Een halve eeuw geleden was vooral de bouw van een rond jacht in staal een indrukwekkend gebeuren, want die stugge, platte staalplaten moesten veranderen in passende gebogen en rond geklopte of geperste gangen die om de reeds opgestelde spanten werden gebogen en vast werden gelast. Vergeleken met de houtbouw was die staalbouw een lawaaiig en vies gebeuren. Een houtbewerker wordt wat stoffig, maar blijft in feite schoon, terwijl dat bij de staalbouwer bepaald anders is. De typische geur van staal dat bewerkt wordt bij de bouw van een schip ben ik overigens wel gaan waarderen.

Kenmerkend voor het bouwen van een stalen jacht vergeleken met platbodemjachten van hout is, dat stalen jachten van tekening worden gebouwd en de houten traditioneel ‘op het oog’, met behulp van mallen. Wonderbaarlijk blijft het dat de oude scheepsbouwers de grote platbodems bouwden in kleine timmerschuren. De grote schepen pasten er maar net in en ook in Elburg, bij de stichting Behoud Elburger Botters, werkt bouwmeester Cees Leusink aan de restauratie van botters waar hij goed omheen kan lopen, maar meer ook niet. Om dan ‘op het oog’ te bepalen of de lijnen van het schip mooi harmonieus, volgens de eigen ideeën, verlopen, lijkt me geen sinecure. Daarvoor zou je toch liever je schip in aanbouw regelmatig van wat grotere afstand willen bekijken.
Bij de bouw van ijzeren ronde schepen als de Lemsteraak doet zich nog een bijzondere constructie voor. Uiterlijk zagen die schepen er bijna net zo uit als de houten voorgangers. Van binnen blijken hun ribben echter anders gevormd te zijn dan de inhouten van een vergelijkbare houten aak. Op de foto van de LE63 is dat goed te zien. Ruim honderd jaar geleden lieten de bouwers van ijzeren aken de spanten in de kop mee draaien met de vorm van het schip. Dat was noodzakelijk, want de spanten waren gebogen hoekijzers. De vlakke zijde moest tegen de huid liggen zodat de spant met klinknagels vastgezet kon worden.


De spanten volgden dus in de boegen de vorm van de gangen. Toen in de vijftiger jaren het prinsessenjacht ‘De Groene Draeck’ werd gebouwd, bleek het voor De Vries Lentsch in Amsterdam lastig te zijn dat de vorm van de kop door de ontwerper Arie de Boer uit De Lemmer niet zo uitgetekend was, dat de werf gemakkelijk de vorm van de spanten kon uitslaan. De reden daarvan ligt aan de bouwwijze uit de vooroorlogse tijd. De ronding van de boeg van een Lemster visaak bleef constant, de spant was een gebogen hoekijzer en draaide mee met de vorm. Pas toen het na de Tweede Wereldoorlog, toen de Groene Draeck werd gebouwd, gebruikelijk werd om schepen niet meer te klinken, maar te lassen, werd het ook mogelijk voor de spanten geen hoekijzers te gebruiken, maar stevige strippen en schotten die voor het verband zorgden.

De inhouten volgen de vorm van de huid, ze worden ‘in de zak’ bevestigd. De gangen worden dus niet om de spanten gebogen.
Bij ambachtelijke nieuwbouw van een houten platbodem doet zich prijstechnisch het interessante verschijnsel voor, dat de koopprijs hoger is dan de marktprijs. Dat een nieuw product direct na aflevering fors in waarde daalt, is normaal. Bij houten platbodems is het echter opvallend. Stel, je bestelt een mooi Fries jacht en je betaalt de werfbaas bij aflevering € 200.000,- Na een paar weken ervaar je echter dat het scheepje je niet brengt wat je had verwacht, maar ach, het is nog als nieuw. Je kunt het wellicht weer inleveren en een ander scheepje laten maken. Helaas is je nieuwe jacht direct bijna € 40.000,- in waarde gezakt, vanwege de BTW die de scheepsbouwer voor jou heeft afgedragen aan de Belastingdienst.


De omzetbelasting wordt afgedragen aan de staat en hoort niet bij de waarde van je jacht. Dat is dus een tegenvaller. Maar dan. Je kunt natuurlijk proberen je nieuwe jacht gewoon weer te verkopen voor zeg maar € 180.000,- De markt voor dure houten platbodemjachten valt de laatste jaren tegen. Ook voor een klein jachtje staan de kopers niet in de rij. Zo’n jachtje verkopen is ook niet ieders werk. Daar heb je vakmensen voor, jachtmakelaars. Dan blijkt dat bij zo’n rond eiken scheepje de maakprijs fors boven de marktprijs ligt. Dat is economisch een bijzondere situatie. De marktprijs van een vrijwel nieuw houten Fries jacht bijvoorbeeld, is vaak maar weinig meer dan de helft van de prijs die de opdrachtgever moest betalen aan de scheepsbouwer. In ons voorbeeld zou de eigenaar zijn nieuwe jachtje dus voor omstreeks € 100.000,- kunnen verkopen. Maar dan moet hij het wel zelf doen en of hij daarin slaagt, is nog maar de vraag. Stel dat hij een makelaar inschakelt die een koper vindt die dat bedrag wil betalen. Dan gaat daar voor de eigenaar direct weer bemiddelingskosten incl. BTW vanaf die nog aardig kunnen oplopen als de makelaar er niet in slaagt op korte termijn het jacht voor deze eigenaar te verkopen. Kortom, het is financieel gezien onverstandig een duur nieuw jacht dat moeilijk in de markt ligt, snel te verkopen. Het verstandigste is zo’n scheepje te laten bouwen en er nog lang in te blijven varen. De hoge kosten bij verkoop en bij restauratie zijn natuurlijk ook de reden dat veel restauratieprojecten bij houten platbodems niet door particulieren worden gefinancierd, maar door stichtingen met een ANBI-status.
Wel is het mogelijk dat een ondernemer in staat is de restauratie of de nieuwbouw van zo’n scheepje te betalen, als het schip een functie kan krijgen binnen de onderneming en de kosten op die manier (veel) lager worden dan de prijs die een particulier moet betalen.
Eigenlijk is het daarom vooral aan stichtingen en idealistische ondernemers te danken dat we op het water nog regelmatig fraai onderhouden houten platbodems zien varen. Zij houden daarmee op onopvallende wijze belangrijk maritiem erfgoed in stand.
