Jagen is in, maar wel als spel
16-04-2025
Tegenwoordig is het jagen van een voormalig vrachtscheepje een vermaak, dat meestal onderdeel is van een wedstrijdgebeuren. Zo wordt er tijdens de strontrace van Workum naar Warmond en terug, ieder jaar tijdens de herfstvakantie, met veel energie en enthousiasme in de zeel gehangen om de zware schepen vooruit te krijgen als het zeilende niet lukt.

Wat tegenwoordig een aardigheid is voor jonge mensen tijdens een wedstrijd, was honderd jaar geleden noodzaak voor een schippersgezin onder veel moeilijker omstandigheden. De schippers die het zich konden veroorloven, die lieten niet hun gezinsleden het schip voorttrekken, maar die huurden een jager in die het schip met een paard tegen de wind in bracht of bij blakte vooruit hielp. Dat voorttrekken van een schip vanaf de oever, over een jaagpad, lijkt niet zo ingewikkeld, maar dat was in de praktijk vaak anders. Zowel mensen als paarden moeten getraind zijn om dat optimaal uit te voeren. De reden is, dat de jagers het schip naar de kant trekken waar zij lopen. Om te voorkomen dat het schip tegen de oever vastloopt, stuurt de schipper naar buiten, iets van de kant af. De jagers trekken vervolgens niet recht vooruit, maar iets naar binnen, naar de kant toe, zodat het eindresultaat is, dat het schip een rechte koers vaart. Voor de jagers is dat schuin vooruit trekken echter wennen en dat was het ook voor de paarden die door ingehuurde jagers werden ingezet.

Wordt er gejaagd met een paard, dan moet er immers ruimte voor het paard zijn om buiten om de rolpalen te gaan. Het nadeel is, dat de rolpaal door die positie minder effectief is.


De paarden die gebruikt werden om schepen te jagen, moesten getraind worden in de scheve trekrichting en in de onregelmatige belasting voor het paard. Om een zwaar schip in beweging te krijgen, heb je wat geduld nodig, maar zodra het schip vaart heeft, blijft het gewoon doorvaren. Tenminste als het geladen is. Een leeg schip tegen de wind in trekken, is bijzonder zwaar. Zelfs als een schip met veel windvang, bijvoorbeeld een botter, bij harde wind aan de hoge wal wil aanleggen, moeten de trossen direct op bolders belegd worden. Iemand die de tros in de hand houdt, slaagt er niet in het schip te houden. Dat wil naar lagerwal. Dat gold natuurlijk ook voor de tjalken, de steilstevens en de klippers die in het verleden gejaagd werden omdat ze geen scheepsmotor hadden. (of geen zijboordmotor, de‘vlerk’, of geen opdrukker.) Een leeg schip tegen de wind in jagen gaat zwaar en een geladen schip licht, tenminste zodra het eenmaal in beweging is.
De jaagpaarden waren meestal lichte paarden, zelfs tanige ‘hitjes’, en geen zware trekpaarden zoals boeren op de klei die gebruikten bij het ploegen. Die zware ‘Zeeuwse knollen’ waren eigenlijk te sterk voor het jaagwerk. Het jagen vergde ook meer timing en gevoel dan de robuuste trekpaarden konden opbrengen. Die wilden trekken en dat was nu juist niet echt nodig.

Een goed jaagpaard had een rustig, gemoedelijk karakter. Aan een vurig, impulsief ros had de jager niets. Hij had een gemakkelijk paard nodig dat wel in staat was om permanent scheef te trekken terwijl het vooruit liep en bovendien wist in te spelen op de bewegingen van het schip. Een kar trekken vergt immers een voortdurende inspanning, maar een schip trekken niet. Dat schip drijft uit zichzelf lang door. Het kan op trajecten waar de wind anders invalt bovendien andere trekgedrag nodig maken. Dan weer moest het paard goed in het zeel hangen, even later kon het weer rustig voort stappen. Die slome paarden moesten dus tegelijkertijd slim zijn, gevoelig voor signalen van de treklast en uiteraard in staat om zich daarbij aan te passen.Bijzondere problemen waren er ook, zoals het al jagende passeren van obstakels zoals bomen dicht langs het water, het passeren van bruggen en sluizen en het passeren van andere schepen die gejaagd werden. Vooral als er slechts aan één oever een jaagpad was. Bij tegengestelde koersen weken beide schepen uit naar stuurboord en liet de jager van het schip die op de linker oever trok de jaaglijn vieren. De jager die de rechter oever hield, kon dan over de afgezonken jaaglijn van de tegenligger gewoon doorvaren.
