Lemster handelaren in vis en meer
29-02-2024
De havenplaats De Lemmer werd omstreeks 1900 in korte tijd de grootste visserijhaven van Fryslân dankzij enige actieve ondernemers die zich richtten op de visvangst, de visverwerking en de vishandel. De belangrijksten waren Johannes Sterk, Poppe de Rook en Jan Pen, voor Scheffer, De Blaauw en De Jager.
De Rook en Pen vormden een duo, vanwege familiebanden en politieke overtuiging, dat samenwerkte bij het ontwerpen van een nieuw staandwant, dat gebruikt kon worden op de ondiepe Zuiderzee. Zij probeerden het uit bij het eiland Urk, waar Poppe de Rook (ook) een rokerij had en toen dat een succes bleek, regelde Jan Pen met de machinale nettenfabriek Zeppelin in Apeldoorn dat hij (enige tijd) het monopolie had op de verkoop van deze netten. Pen betrok de galen (het geknoopte net dat gebruikt wordt om er een visnet van te maken, een fuik of een kuilnet etc.) bij Zeppelin en maakte er in De Lemmer op zijn eigen nettenbaan staand want van.


Vishandel De Rook
Poppe de Rook (1845 – 1913) was een zoon van Jurjen Laurens de Rook (1798 – 1857) uit Morra, die in 1835 was getrouwd met Grietje Poppes Langius uit Oldelamer. Jurjen was bokkingroker en had in 1812 tijdens de Franse bezetting de naam ‘De Rook’ aangenomen toen hij een familienaam moest opgeven voor de bevolkingsadministratie, wat het Franse bestuur verlangde. Wellicht was het de bijnaam die hij reeds had vanwege zijn werk als visroker. Poppe is geboren in De Lemmer. Hij trouwde in 1879 met Judikje van Gullik uit Vollenhove. Van de vele kinderen noem ik Tiesse Hendrik de Rook, geboren in 1886, die in 1915 trouwde met Elizabeth de Blauw. In 1918 werd uit dat huwelijk een dochter geboren: Judith de Rook over wie later meer.

Achter Sterk It Leeg met de rokerijen van De Rook en de Jager en de nettenbaan van Pen. Op de dijk de stokken van de vissers om het staand want op te drogen.
Poppe zette de visrokerij van zijn ouders in 1857 na het overlijden van zijn vader voort (als ‘fa. wed. J. de Rook’) en bracht die tot grote bloei. Langs de hele Friese kust kocht hij vis op van plaatselijke Zuiderzeevissers. Ook de hang in het nieuwe haventje van Laaksum (geopend in 1912) had hij als plan op zijn naam staan, maar de bouw ervan heeft hij niet meer meegemaakt. Hij overleed in 1913. De ‘Visscherij Courant’ noemde zijn overlijden ‘een zwarte dag voor de Zuiderzeevisscherij-nijverheid’. Poppe was namelijk gezaghebbend. Niet alleen in De Lemmer, maar rond de gehele Zuiderzeekust. In de periode van tegenvallende vangsten, van 1903 tot 1913, werd vanaf 1905 in Amsterdam door afgevaardigden van alle visserijverenigingen overleg gepleegd over vangstbeperkingen. De vissersvereniging ‘Lemmer’ sloot zich in 1906 aan bij deze ‘Zuiderzee Visscherij Belangen’(ZVB). Poppe de Rook was in die vergadering een gerespecteerd man. Geen wonder dus, dat zijn overlijden landelijk aandacht trok.
Na het overlijden van Poppe werd de vishandel Fa. De Rook voortgezet door zijn zoon Tiesse en diens broers. Uiteindelijk slaagden zij er drie decennia later (na de oorlog) niet in de moeilijke wederopbouw tot een succes te maken. Mede door het ontbreken van goede opvolgers. De volgende generatie De Rook van vooral vrouwen zag geen mogelijkheden onder de moeilijke omstandigheden van de vijftiger jaren het bedrijf voort te zetten, zodat de vishandel De Rook werd opgeheven. De vishandel van ‘de Sterken’, eveneens aan de Emmakade, naast die van De Rook, lukte het wel om na de oorlog weer groot te worden.


Nettenhandel Pen
Een zus van Poppe de Rook, Janke uit 1853, trouwde in 1882 met de nettenhandelaar Jan Pen, die in 1855 geboren was te Oosterzee. Zijn vader Jan Jans Pen was daar turfgraver. Jan Pen (1855 – 1952) werd door zijn huwelijk met Janke dus de zwager van Poppe de Rook. In De Lemmer ontpopte Jan zich als handelaar in allerlei zaken voor de visserij en uiteindelijk, vanaf 1885, vooral als nettenhandelaar. Hij exposeerde zijn staandewant zelfs op de internationale Visserijtentoonstelling in Parijs. Ook zijn zoon Jurjen Pen (geb. 1894) werd nettenhandelaar in De Lemmer. Jurjen trouwde in 1918 met Sipke de Vries en hun zoon, die in 1921 werd geboren, heette opnieuw Jan Pen (1921 – 2010). Deze Jan Pen werd in het midden van de 20e eeuw wereldberoemd als macro-econoom. Hij publiceerde de eerste Nederlandse inleiding over macro-economie (‘Moderne Economie’, 1958) die vervolgens in vele landen vertaald werd. Hij werd een internationaal vermaard wetenschapper, die van 1956 tot 1986 hoogleraar macro-economie was aan de RUG, maar ook bij het grote publiek in Nederland geen onbekende was door zijn zeer leesbare columns over economie in Het Parool. Deze Jan Pen is in 1946 getrouwd met Judith de Rook, de dochter van Tiesse en Elizabeth uit De Lemmer. Zij woonde in 1938 in Wassenaar en in 1946 in Amsterdam, waar ze werkzaam was als medisch analist. Prof. dr. Jan Pen overleed in 2010 te Haren.

Water wegen
Tijdens de crisis van de Zuiderzeevisserij door overbevissing (1903 – 1913) werd naarstig gezocht naar mogelijkheden voor de vissers om toch nog wat te vangen. De Zuiderzeeharing en de ansjovis zijn zoutwatervissen die de ondiepe Zuiderzee opzochten om er te paaien. Die zee was vooral in de zuidoosthoek vrijwel zoet door de instroom van rivieren als de IJssel, de Vecht en ook de Tjonger en de Eem. In die hoek hoefde je dus niet te rekenen op veel zoutwatervis. Het zoutgehalte van de zee bleek bovendien sterk te variëren. Dat werd nog eens bevestigd door een onderzoek van Dr. M. Dekhuyzen van de Universiteit Utrecht, waar de Leeuwarder Courant in 1905 over schreef. De zee zag hij als een vlakke baai met een matige toevoer van zoetwater en een wijde opening naar de zoute Noordzee. Door de getijdenbeweging kon het zoutgehalte bij Urk plotseling wisselen van 0.8% naar 2.0%. Dekhuyzen liet schepen van de veerdiensten op vaste tijden en plaatsen watermonsters nemen, waarvan hij het zoutgehalte ging bepalen. Daaruit bleek, dat de zoute vloedstroom in een wijde boog van Texel via Stavoren naar Urk trok om vandaar westwaarts te buigen naar Amsterdam. Ten oosten van die lijn was de kans om veel zoutwatervis te vangen dus klein. Het optimale zoutgehalte voor vissen was volgens Dekhuyzen 1.36%. Daar moest je dus gebruik van maken.
Poppe de Rook gebruikte dat advies om zijn vissers op het goede spoor te zetten. Zij moesten niet afwachten of er na uren wachten misschien een vis in de netten zat. Nee, zij moesten de vis actief opzoeken. Die vis zat in het zoute water van 1.36%. De vissers moesten daarom aan boord het zoutgehalte van de zee toetsen voordat ze hun netten schoten. De vissers kregen een peilglas mee om het water te wegen. Het ideale zoutgehalte was 1.36 %, dus één liter ideaal viswater (1000 milliliter) zou niet 1000 gram moeten wegen, maar 1013.6 gram.
Op een slingerend vissersschip was het natuurlijk geen sinecure om zo nauwkeurige metingen te verrichten. Een oud-visser wist me eens lachende te vertellen, dat het veel eenvoudiger kon. Een aardappel zonk in een puts zoet water en bleef drijven in zout water.
