Schepen die verdwenen: de houten skûtsjes
11-04-2024
Tot in de 20e eeuw werden er zeilende vrachtscheepjes in Friesland gebouwd van hout. Wel werd de ‘ijzeren scheepsbouw’ vanaf 1900 populair. De traditionele houtwerven moesten snel overschakelen op de bouw van schepen van ‘staalijzer’ die niet langer ‘op het oog’ met behulp van mallen werden gebouwd, maar vanaf tekeningen. De houten skûtsjes waren de eerste jaren natuurlijk nog lang niet verdwenen. Het ijzeren skûtsje was ook geen nieuw ontwerp, maar gewoon een ijzeren uitvoering van het reeds bestaande houten schip. In de eerste twee decennia van de 20e eeuw werden veel van die houten schepen vervangen door ijzeren scheepjes die beter voldeden. Meer ruimte, waterdicht, minder onderhoud. De houten exemplaren kwamen ergens in een vaartje te liggen en verdwenen uiteindelijk op zeg maar ‘natuurlijke wijze’. Tijdens de oorlog konden ze zelfs opgestookt worden in de houtkachels.

Na de oorlog werden ook de ijzeren skûtsjes buiten bedrijf gesteld. De vrachtvaart had motorschepen nodig. Tjalken, klippers, luxemotors en spitsen. De ijzeren skûtsjes bleven op hun winterplaats liggen in de grachten van steden als Sneek en Leeuwarden, waar de schippers op hun schip bleven wonen vanwege de woningnood na de oorlog. Voor de paar overgebleven houten skûtsjes was bij het publiek absoluut geen belangstelling. Het waren rotte schepen die flink gingen lekken zodra ermee gevaren werd. Ze waren rijp voor de sloop. Particulieren die het bijzondere van zo’n schip zagen en initiatieven ondernamen om bijvoorbeeld met behulp van een (op te richten) stichting het schip te behouden, is iets van decennia later. Des te opmerkelijker zijn dan foto’s waarop zo’n houten vrachtscheepje nog te zien is. Bijvoorbeeld bijgaande foto’s uit 1951 die gemaakt zijn in Echtenerbrug, het veendorp tussen het Tjeukemeer en de Tjonger, aan de Pier Christiaansloot.

Rond 1900 trokken ze naar Echtenerbrug/Delfstrahuizen om te vissen en daarna ook naar De Lemmer. De Poepjesen visten op de Zuiderzee graag met grote visaken die ze lieten bouwen bij Auke van der Zee in Joure. Arend Poepjes was namelijk getrouwd met Wytske Romkema, kleindochter van Eeltje Holtrop van der Zee.
Op de foto ziet het scheepje er helemaal niet zo dramatisch uit, maar dat kan in werkelijk heel anders liggen. Het restaureren van dergelijke houten schepen is in de regel een proces van tegenslagen en hoge niet begrote kosten. Of je bent idealist en je bent bereid en in staat die kosten te dragen, of je bent idealist en vaardig op gebied van houtbewerking. Als je dan ook nog over veel tijd beschikt, dan is het opknappen van zo’n skûtsje een mooie, meerjarige uitdaging. Beide mogelijkheden waren toen onvoorstelbaar en ook nu nog zeldzaam. Dit scheepje ligt daar braaf, een beetje losjes, voor de kant. Het stuurboord zwaard omlaag, in de bodem van de vaart. Veel vrachtvaart was er in die jaren niet meer door de Pier Christiaansloot en pleziervaart was in Echtenerbrug nog een zeldzaamheid.

Wat niet hielp, is het beeld dat in die jaren vooral in platbodemkringen gemeengoed was, dat het ambacht van scheepstimmerman-oude-stijl verdwenen was. Dat het niet meer mogelijk was ronde schepen van hout te bouwen (of te restaureren) omdat niemand meer de vaardigheden beheerste zoals Eeltje Holtrop van der Zee in de tweede helft van de 19e eeuw nog had, waarbij de scheepsbouwer een soort kunstenaar was die op wonderbaarlijke wijze van harde, rechte eiken delen een mooi rond schip wist te maken. Pas in de zestiger jaren bewees De Jong in Heeg, dat een vakman ook nu nog best in staat is een mooi Fries jacht of een boeier van stapel te laten lopen.
