Sieraad op het water

18-10-2024

Toen de SSRP werd opgericht, in 1955, ging het aanvankelijk vooral om het behoud van de ronde platbodemjachten. Om de houten ronde jachten wel te verstaan, de boeiers in het bijzonder, die jarenlang een sieraad op het water waren en die na de oorlog in de ogen van enige liefhebbers niet zomaar verloren mochten gaan. De initiatieven in 1949 van het trio Van Waning, Voordewind en Halbertsma om een platbodemclub op te richten, leidde uiteindelijk in 1955 tot de oprichting van de SSRP, waarbij de behoudstaak breder werd opgevat. Het ging niet alleen om boeiers, maar om alle traditionele ronde en platbodemjachten. Die geschiedenis is op deze site uitgebreid terug te lezen onder de knop ‘Over SSRP’ en vervolgens de knop ‘De aanleiding voor de oprichting van de SSRP en daarna’. De eerste voorzitter van de SSRP werd de kapitein-ter-zee b.d. Christiaan Jan Willem van Waning (1901-1998), toen nog in het bezit van de boeier 'Maartje'.

C.J.W. van Waning in 1923 als officier bij de Koninklijke marine, staande naast zijn vader Jacob van Waning.
C.J.W. van Waning in 1923 als officier bij de Koninklijke marine, staande naast zijn vader Jacob van Waning.

Christiaan van Waning was als Kapitein ter Zee (van 1947 – 1952) natuurlijk al niet de eerste de beste, maar bekleedde tijdens zijn leven tal van relevante bestuurlijke functies. Niet voor niets was hij een telg uit een familie die behoorde tot ‘Het Nederlands Patriciaat’, waartoe die families behoren die gedurende tenminste de laatste honderdvijftig jaar een vooraanstaande rol hebben gespeeld in de Nederlandse samenleving. Juist dan is het ook enigszins pikant, dat deze telg van de familie Van Waning, die zo goed op de hoogte was van hoe bestuurlijk Nederland werkt, in de jaren 1978 – 1980 aandacht van de regionale pers in Friesland trekt door bezwaar te maken tegen het beleid van Gedeputeerde Staten van Friesland m.b.t. de legaliteit van de ligplaats van zijn tot trekschuit omgebouwde snikke bij het dorpje Gaastmeer.

Heeg, begin jaren zeventig. C.J.W. van Waning, de mede-oprichter en eerste voorzitter van de Stichting Stamboek tot behoud van Ronde en Platbodemjachten, op zijn tot trekschuit verbouwde snikke in de plaatselijke jachthaven.
Heeg, begin jaren zeventig. C.J.W. van Waning, de mede-oprichter en eerste voorzitter van de Stichting Stamboek tot behoud van Ronde en Platbodemjachten, op zijn tot trekschuit verbouwde snikke in de plaatselijke jachthaven.

Uitstervende zeilers?

Aan het einde van de zeventiger jaren was er in Friesland een eigenlijk onhoudbare situatie ontstaan wat betreft de ligplaatsen voor plezierschepen. Door de snelle groei van het aantal plezierboten vanaf het midden van de jaren zestig waren de bestaande jachthaventjes al jaren vol en werden de bootjes en jachten die erbij kwamen afgemeerd aan de oevers van de vaarwegen. Het liefst dichtbij de woning van de eigenaar en ook nog eens aan open vaarwater. De voormalige trekvaarten en oevers van brede ‘sloten’ (zoals sommige kanalen in Friesland worden genoemd) werden langgerekte jachthavens, althans, de bootjesmensen meerden er hun scheepjes af en bouwden er een steigertje om de toegang van de wal op de boot en weer terug te vereenvoudigen. Ook kwam er een bordje met de naam van het schip, om duidelijk te maken dat die plek niet meer vrij was. Die ontwikkeling werd met de jaren erger en het was niet onbegrijpelijk dat er bestuurlijke maatregelen werden genomen. Het idee was, dat de jachtjes uit de vaarten weg moesten. Ze moesten een plek krijgen in jachthavens. Die waren er aanvankelijk niet, maar werden vanaf 1970 versneld aangelegd bij de populaire watersportplaatsen.

Drachten, 1981. De grote ‘opberghaven’ van Drachten moet nog aangelegd worden en de gemeentelijke jachthaven kent op dat moment een wachtlijst van meer dan honderd schepen, die nu nog noodgedwongen langs de oevers worden aangemeerd.
Drachten, 1981. De grote ‘opberghaven’ van Drachten moet nog aangelegd worden en de gemeentelijke jachthaven kent op dat moment een wachtlijst van meer dan honderd schepen, die nu nog noodgedwongen langs de oevers worden aangemeerd.

Van Wanings trekschuit moet verkassen

Christiaan van Waning had in 1968 een tot trekschuit omgebouwde snikke aangeschaft van 13.50 meter lang. Dat scheepje had hij overgenomen van emeritus hoogleraar C. Visser die een voormalige ijzeren pakschuit uit omstreeks 1900 had laten voorzien van de roef die had gezeten op de houten snikke die hij eerder had. Het scheepje met de naam ‘Trekschuit’ diende voor Van Waning als zomerverblijf. De roef was geheel in Hindelooper stijl ingericht en beschilderd.
Van Waning had zijn trekschuit liggen in de jachthaven van Heeg, waar de familie de hele zomer verbleef. Het werd hun echter ‘te druk’ in die haven. In de vakantieperiode leek het er wel een kermis. Dus keken ze om naar een rustiger gelegen zomerligplaats. Die vonden ze in het nabijgelegen dorpje Gaastmeer, waar de schuit van juni tot medio oktober aan het weiland van de veehouder Cnossen kon liggen, tegenover de vroegere bedrijfsgebouwen van de Gaastmeerder palingvisserij. Van Waning blij, maar dat gold niet voor Gedeputeerde Staten van de provincie Friesland. Volgens GS mocht Van Waning zijn schuit daar niet voor langere tijd neerleggen. Dat was in strijd met de Landschapsverordening van 1975.

Foto: Leeuwarder Courant, 13 mei 1978 (Foto Leeuwarder Courant 13 mei 1978)
Foto: Leeuwarder Courant, 13 mei 1978 (Foto Leeuwarder Courant 13 mei 1978)

Dat besluit van GS besloot Van Waning aan te vechten. Hij maakte bezwaar. Hij vond dat hij voor deze snikke ontheffing kon krijgen, want het ging immers om een varend monument, een sieraad op het water! Bovendien verkoos hij persoonlijk een ligplaats in de vrije natuur boven een ligplaats in een haven met al z’n faciliteiten. Ook de Provinciale Waterstaat was echter van mening dat er geen ontheffing verleend kon worden, zolang in de directe omgeving van Gaastmeer een ligplaats in een jachthaven beschikbaar was. Van Waning vond dat 9 kilometer (naar Heeg) geen ‘directe omgeving’ genoemd kon worden.

De stemming werd er zo natuurlijk niet beter op. De argumenten over en weer werden steeds spitsvondiger. Van Waning had er begrip voor dat de provincie wilde optreden ‘tegen alle soorten gedrochten op het water’, maar zijn trekschuit was een monument, een sieraad op het water, en geen ontsierend woonschip. Zijn schuit was geen toerjacht en evenmin een nauwelijks verplaatsbaar woonschip. Het was een varend monument dat een positieve bijdrage levert aan de schoonheid van het Friese landschap.’ Ook de Vrienden van Gaastmeer roerden zich en noemden de schuit voor GS ‘een aanwinst voor het dorp’. Ook zij zouden graag zien dat de eigenaar ontheffing kreeg.

Gedeputeerde Renkema antwoordde, dat hij de argumenten van Van Waning volledig begreep. Hij had er alle begrip voor dat Van Waning ’s zomer liever niet opgesloten zit in de drukke jachthaven van Heeg. Maar dat geldt niet alleen voor Van Waning. Er zijn ongetwijfeld ook vele anderen die liever een ligplaats hadden in het ruime plassengebied. GS moest volgens hem beslissen of de trekschuit een apart geval was, dat een uitzondering zou rechtvaardigen.Wel wees Renkema erop, dat men in de toekomst niet ontkomt aan een concentratie van woonboten in havens. Zijn collega Hilarides zegde een uitspraak van GS ‘binnen afzienbare termijn’ toe.
(Bron: Leeuwarder Courant, 21 maart 1978 en 13 mei 1978)

 Van Waning bleef ondertussen gewoon tijdens de drukke zomermaanden met zijn trekschuit in Gaastmeer liggen. Hij vaart er vanuit Heeg heen met behulp van een opdrukker (‘Oscar’) die de schuit een snelheid van 6 km./uur geeft. Wel is hij in Gaastmeer verhuisd van de ligplaats aan de Polderdijk bij veehouder Cnossen naar de overkant van de vaart, naar een steiger bij de voormalige loodsen van de palinghandel. Die zijn verbouwd tot woningen en een van de bewoners, Jan Dopper, vindt het prima als de trekschuit aan een steiger bij zijn woning afmeert.

 Op 27 september 1979 meldt de LC dat de Raad van State op 2 oktober 1979 een uitspraak zal doen over het geschil. De uiteindelijke beslissing valt echter pas op 6 februari 1980. De Raad van State gaat in haar oordeel geen standpunt innemen over de vermeende schoonheid van dit historische schip, maar constateert, dat de provinciale Landschapsverordening van 1975 ook van toepassing is op de trekschuit van Christiaan van Waning. Sieraad of niet, de schuit moet in een haven liggen. De visie van GS wordt door de Raad niet in strijd met de redelijkheid gevonden. Het beroep van Van Waning wordt daarom verworpen.

 Van Waning was daarmee bepaald niet de enige die door de landschapsverordening en het beleid dat er ‘opberghavens’ werden aangelegd, genoodzaakt waren een andere ligplaats te zoeken. Niet langer vrijwel gratis in het vrije veld, maar gedwongen in een dure haven, bootje aan bootje.


Terug naar vorige pagina