Vaarwegen voor de pleziervaart?
08-03-2025
Het gaat niet goed met de Rijnvaart, met het vervoer van vracht over de Rijn van Rotterdam naar het Roergebied en verder tot aan Bazel. Wouter van der Geest schreef in de schipperskrant ‘Schuttevaer’ (4 mrt. 2025) in een wat alarmerend artikel dat de binnenvaart over de Rijn lading verliest aan het transport per trein en aan het wegvervoer. Als reden noemt hij de kans op lage waterstanden, zoals in de zomers van 2018 en 2022, die meer regel dan uitzondering lijken te worden. Ook de incidentele stremmingen bij bruggen en sluizen (door schippers die aanvaringen veroorzaken) werken in het nadeel van de scheepvaart. Deze stremmingen leiden tot langdurig oponthoud, waardoor verladers gaan omkijken naar andere vervoersmogelijkheden.

Vooral bij het vervoer van containers is er de laatste jaren sprake van een ‘modal shift’. Verladers kiezen structureel vaker voor vervoer over het spoor. Terwijl het aanbod van containers in Rotterdam stijgt, neemt het vervoer ervan over de Rijn af. Reeds vanaf 2017 daalt het containervervoer over de Rijn. Op de Midden-Rijn (van Bonn tot Bingen) is het gedaald met 52% en op de Boven-Rijn (van Bingen tot Bazel) zelfs met 63%.

In die jaren was er voor verladers bij het wegtransport ruimte om meer containers te plaatsen en de binnenvaart bleek niet altijd een betrouwbare partner, vanwege externe problemen met de zeer lage waterstand van de Rijn, door uitval vanwege belemmering bij de infrastructuur van wege aanvaringen van schepen met beweegbare bruggen en sluisdeuren. Dat heeft het imago van de binnenvaart geen goed gedaan. Het leidde tot een sterke verschuiving van het containervervoer naar het spoor en ja, als dat een keer loopt, komt die vervoersstroom niet automatisch terug bij de scheepvaart als er op enig moment minder belemmeringen op het water zijn. Het containervervoer over het spoor van Rotterdam naar Duitsland steeg daardoor in de jaren vanaf 2018 met 50%, ten koste van de scheepvaart. Wat wel bleef, was het bulkvervoer over water. Het vervoer van landbouwproducten, van steenkool en van olieproducten. Voor dergelijk transport is minder snel een alternatief.

Het is al langer bekend dat het op de Rijn veel minder druk is met scheepvaart dan ruim een halve eeuw geleden. De lange stroom schepen van Rotterdam naar het Roergebied en verder tot aan Bazel is gewoon verdwenen. Niet in de laatste plaats door schaalvergroting bij de vrachtvaart. Na de oorlog bestond de binnenvaart nog uit veel zelfstandige schippers met relatief kleine vrachtschepen. Daarvoor in de plaats varen er nu vooral grote schepen van rederijen met schippers in loondienst.
Dat neemt niet weg dat het eigenlijk heel rustig is geworden op de Rijn. Waar het voor pleziervaarders na de oorlog nog riskant was te varen op een drukke rivier met zoveel vrachtschepen, is er nu eigenlijk ruimte genoeg voor de pleziervaart. Dat zie je ook in de jachthavens langs de rivieren, zowel in Nederland als Duitsland. Vol grote motorjachten en snelle motorboten. Zeiljachten zijn er helaas zeldzaam.
Zeilen op de Rijn of de IJssel?
Tot aan het einde van de 19e eeuw was het normaal dat vrachtschepen op de Rijn bij gunstige wind zeilden. Bij weinig wind stroomopwaarts waren er jaagdiensten en vanaf ca. 1900 sleepdiensten. Onder ongunstige omstandigheden stroomafwaarts werd er gesteveld. De schippers bracht een vertraging uit zodat zijn schip langzamer ging dan de stroom. Zo dreef hij achteruit met de stroom mee, waarbij het schip bestuurbaar bleef op het roer. In de 19e eeuw is het stevelen en anderszins mee laten drijven op de stroom verboden. Schepen moeste actief voortbewogen worden. Het werd de tijd van de sleepboten. Grote stoom-raderschepen en later stoom-schroefschepen sleepten lange rijen Rijnaken-zonder-motor van Rotterdam naar Duitsland en weer terug.
Met kleinere vrachtschepen werd natuurlijk ook wel gezeild en dus kan je je afvragen of het iets is voor ons om met een platbodemjacht wat meestal een zeilschip is, een tocht over de Rijn te maken.



Zelf voer ik in de zestiger jaren met regelmaat op de Gelderse IJssel. Het is een zijtak van de Rijn die in de jaren zestig bekend stond als ‘vriendelijk’ voor de watersporter. Ondertussen was en is het wel de snelst stromende rivier van Nederland. Echt wat anders dan zeilen op een kanaal of een plas. Ons vaargebied was van Doesburg tot aan het Ketelmeer. Mijn Akkrumer Jeugdjol lag bij de Twentse watersport Vereniging in het Twentekanaal bij Hengelo. Je voer dus eerst door het kanaal naar Eefde en dan kon je bij de IJssel stroomopwaarts naar Zutphen en verder of stroomafwaarts naar Deventer, Zwolle, Kampen etc. En natuurlijk moest je na enige tijd ook weer terug. Opvallend vonden we dat de rivier op het smalle stuk zuidelijk van Zutphen heel wat sneller stroomde dan bij Zwolle. Gemiddeld stroomt de IJssel bij normale waterstand 3.5 km. per uur, maar vanaf Zutphen naar Doesburg is dat 5 km p/u. Bij Zwolle wordt de IJssel breder en stroomt die trager. Omstreeks 2 km. p/u. Bij hoog water wat meer, bij laag water wat minder.
Dat is op de Rijn niet echt anders. Die stroomt gemiddeld ruim 5 km. p/u van Bingen tot aan Rotterdam. De Midden-Rijn die het Duitse middelgebergte doorsnijdt met smalle doorgangen stroomt plaatselijk sneller en woester. Bij het Binger Loch, of ‘das wilde Gefährt’ bij Kaub of de slinger rond de rots Loreley bij Skt. Goar is de stroomsnelheid rond de 8 km. p/u. Maar dan ben je met je schip al aardig ver op weg naar het zuiden.
Juist met platbodems is er op de rivieren mooi dicht langs de kant buiten de hoofdstroom te varen. Er zijn voor grotere platbodems echter enige beperkingen. Bijvoorbeeld de bruggen over de rivieren. Die zijn van wisselende hoogte. De laagste vaste brug over de IJssel is iets meer dan 10 meter. Sommige bruggen zijn beweegbaar, maar lang niet alle. Je dient daarbij steeds goed te letten op de peilschalen bij de bruggen want het reële waterpeil kan nogal wisselen. In de praktijk zal er stroomopwaarts veel gevaren worden op de motor. Het is echter niet heel bezwaarlijk dat je tegen de stroom maar langzaam vooruit gaat. Dat wordt immers gecompenseerd als je met de stroom mee vaart. De snelheid van jachten op de motor is ook ruim voldoende om die 5 km. p/u tegenstroom te overwinnen.
Kleinere platbodems hebben het gemakkelijker. Die kunnen onder de bruggen door (op een enkele beweegbare brug na) en in theorie kunnen die stroomopwaarts eenvoudiger dan grote jachten gebruik maken van ‘de neerstroom’ tussen de kribben, waardoor ze grotendeels met de stroom mee tegen de stroom op kunnen varen. In theorie, want het ‘kribbetje varen’ is niet zonder risico, weet ik uit ervaring. Hoe goed je ook oplet, het is mogelijk op steenstortingen te varen tussen de kribben of op de kop van een krib die je daar niet verwacht, met schade aan het onderwaterschip tot gevolg.

De lage waterstand van bijvoorbeeld 30 cm. is bedoeld als 30 cm. boven de drempelwaarde die als minimum vaardiepte geldt voor de vrachtvaart. In werkelijkheid is de Rijn daar natuurlijk veel dieper, maar niet over de gehele breedte van het vaarwater dat de vrachtschepen nodig hebben.


