Vreemd

25 april 2023

Bijna 60 jaren geleden lag ik met mijn Akkrumer jeugdjolletje in Blokzijl en tekende vanuit de boot een botter die voor de bekende gevels aan de haven lag. Jaren later ontdekte ik, dat de KP26 op mijn tekening dezelfde botter is als de KP118 die op dit moment eigendom is van de Stichting tot Behoud van Kamper Botters. Het blijkt een Huizer botter te zijn, in 1909 gebouwd bij Schaap in Huizen, waar Cornelis Kok mee viste op de Zuiderzee onder nummer HZ50. Daarna werd het schip van 1936 tot 1946 op het IJsselmeer gebruikt door de Urker visser Jacob van Slooten, onder nummer UK26. Die visser was de grootvader van Jelle van Slooten, geboren op Urk, maar nu dominee in Zuidlaren. Jelle was bestuurslid bij de Stichting Urker Botter van 2002 tot 2019 en redacteur van 'Botterneis', het blad dat deze stichting uitgeeft. Na 1946 werd tot 1961 met de botter gevist vanuit Kampen (KP118, KP26), waarna het schip overging naar de recreatie. Ik tekende het in 1964. Aan de (ophaalbare) kluiverboom is al te zien dat het geen visserman meer was. De tweede particuliere eigenaar (1966 - 1976) voorzag de botter van een kajuit, die door de derde eigenaar weer werd verwijderd. Vanaf 2006 zorgt de Stichting tot Behoud van Kamper Botters dat de KP118 behouden blijft in de originele staat.

Wat niet meer origineel is en het ook nooit meer zal worden, is natuurlijk de bemanning van dat oude vissersschip. Die bemanning vaart ermee voor het plezier. Voor de vissers was de botter een middel om aan de kost te komen. Natuurlijk genoten die vissers er ook van als het schip de wind mooi in de zeilen had, maar het blijft een wezenlijk andere beleving dan die van de recreanten. Veelzeggend is de verbazing waarmee honderd jaar geleden de eerste watersporters die met een voormalig vissersscheepje de Zuiderzeehavens aandeden, door de vissers werden bekeken. Zeker als de omstandigheden wat minder aangenaam waren. Toen de nog jonge journalist Fred Thomas met twee vrienden in de twintiger jaren probeerde met slecht weer van Urk over te steken naar de Hollandse kust, bleek dat dit door de harde tegenwind en de hoge golven met een oude Staverse jol niet te doen was. Tot overmaat van ramp begon het ook nog te regenen. Oliegoed bezaten ze niet, zodat heel hun plunje al spoedig doorweekt was. Uiteindelijk werd besloten terug te keren naar Urk. Voor het lapje ging het in de richting waar zij Urk meenden te vinden. Juist toen het duister was gevallen, zagen ze het licht van de vuurtoren en na een paar laatste capriolen voor de haven, kwamen ze terug op hun oude plekje dat ze zeven uren eerder hadden verlaten. 'En doen jullie dat nu allemaal voor je plezier?', was de vraag van een oude Urker visser die ze later hun verhaal vertelden. (Thomas, Stervende Binnenzee, 1930)

 


 

Terug naar vorige pagina