Waterbeheer in het Lage Midden
23-02-2025
Globaal gezien bestaat het waterbeheer in Friesland uit vier systemen. In het noorden moet het land beschermd zijn tegen de Waddenzee. In het westen en zuiden wordt de kust beschermd tegen het IJsselmeer. Centraal door de provincie loopt van zuidwest naar noordoost het merengebied, het Lage Midden, dat als boezem fungeert voor het vierde systeem van kanalen, vaarten en sloten die afwateren op de boezem. De laatste drie systemen liggen onder NAP, waarbij de boezem ongeveer een halve meter onder het IJsselmeerpeil ligt en de poldervaarten weer enige decimeters onder het boezempeil.
Het lage niveau van de poldervaarten is ontstaan door het afgraven van het veen in Friesland vanaf het begin van de 17e eeuw. Aanvankelijk lagen grote delen van Midden Friesland boven NAP, maar na het afgraven van het veen t.b.v. de turfwinning was er een onleefbaar watergebied van weerribben en petgaten overgebleven, dat onder NAP lag. Die gebieden zijn na wettelijke verplichting ingepolderd en sindsdien zie je in het Lage Midden een veenweidegebied, omgeven door lage dijkjes, waarbij het waterniveau in de slootjes en vaarten permanent gecontroleerd wordt. Zodra het te hoog stijgt, wordt dat water weggepompt. Vroeger met windmolens en molentjes, nu met elektrische pompen die automatisch aanslaan bij een te hoge waterstand.

Het water uit de sloten wordt overgepompt in vaarten die uiteindelijk uitmonden op de boezem. Voor de waterbeheersing is het echter nodig deze vaarten van de boezem af te sluiten met een keersluisje. Een voorbeeld is het groene Tersoalstersluisje aan de noordzijde van het Sneekermeer. Dat geeft toegang van de boezem bij Terhorne, de Horne, naar de lager gelegen poldervaart aan de westzijde van het PM-kanaal, richting Tersoal. In 1964 lag ik daar met mijn AJ-jolletje voor het sluisje en maakte er een tekening. Toen was het er doodstil. Nu is dat anders. Dat slootje, de Terhornster Zijlroede, is nu tevens de toegang naar de drukke jachthaven Sneekerhof.


Dergelijke sluisjes waren nodig om te voorkomen dat de lager gelegen polders vanuit de boezem overstromen. Het ideaal is daarbij dat de Friese boezem op constante hoogte blijft. Goed voor de waterbeheersing en goed voor de scheepvaart. Dat ideaal is in Friesland niet echt realiseerbaar door de uitgestrektheid van de boezem. Bij zuidwestenwind waait het boezemwater vrij naar het noordoosten en bij noordoostenwind omgekeerd naar het zuidwesten. Bij harde wind kan het water bij Stavoren zomaar meer dan een meter zakken en bij Dokkum een meter stijgen. Om dat ongemak met bijbehorende overstromingen tegen te gaan, is halverwege het Lage Midden, bij Terhorne, een dubbele sluis gebouwd. Aan de noordzijde van het Sneekermeer, vlak naast het Tersoalstersluisje. Die grote sluis van Terhorne was nodig om het water dat door de wind voortgestuwd werd, een halt toe te roepen. Bij weinig wind stond de sluis altijd open, maar bij storm kon die gesloten worden. De oude sluis stamt het de tijd van de zeilende vrachtvaart en de schippers hadden het behoorlijk moeilijk met dat kunstwerk. Kwam je van De Horne, dan moest je door de sluis om het Sneekermeer te bereiken. Die sluis lag bij zuidwestelijke wind echter stik in de wind. Daar kwam je zeilende niet door. Na de sluis zat je meteen op lager wal van het Sneekermeer, wat ook geen aantrekkelijke positie is om weer op te tuigen en verder te zeilen. Het sluispersoneel was heel bereidwillig om de vrachtscheepjes bij de doorvaart vanaf de kant te helpen, maar na de sluis stond de schipper er alleen voor en had hij ‘de uitdaging’ om vrij te zeilen van de lage wal.


Toen na de Tweede Wereldoorlog het Prinses Margrietkanaal was aangelegd, werd er niet langer gebruik gemaakt van de dubbele sluis van Terhorne. Het PM-kanaal kreeg een dubbele en ruime groene sluis, groen vanwege de groene oevers in de sluiskolk, die in rechte lijn lag met de vaargeul die door het Sneekermeer werd gebaggerd.


Noordelijk van de sluis De Horne, het meertje voor het dorp Terhorne.
Dat was in 1951, toen de nieuwe sluis van Terhorne gezien werd als geweldige vooruitgang. De oude sluis is afgebroken en verdwenen, maar de zuidoostelijke sluiskolk bestaat nog. Die is verbouwd tot een fraai schiphuis, voor het statenjacht van de provincie Friesland, de boeier Friso. Bij de afbraak van de oude sluis kwamen ook nogal wat zware delen eikenhout vrij van de dukdalven. Een deel van dat hout is beschikbaar gesteld aan het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen om te gebruiken bij een eerste opknapbeurt van de boeier Tjet Rixt die in die periode door het museum werd overgenomen van de familie Hepkema uit Leeuwarden.

De ontwikkeling van de binnenvaart was in 1950 natuurlijk niet te voorspellen. Op dit moment kunnen de grootste binnenschepen het vaarwater van De Lemmer naar Groningen/Delfzijl niet meer bevaren. Vooral omdat ze te diep steken. Het PM-kanaal kan natuurlijk best wat uitgebaggerd worden, maar de sluis bij Terhorne is voorzien van sluisdeuren. Die vier toegangen tot de sluis vormen evenzovele drempels onder water en die zijn niet zonder hoge bouwkosten te verlagen. In de praktijk wordt de sluis bij Terhorne vrijwel nooit gesloten. Je kunt de vrachtvaart door het kanaal immers moeilijk een dag stil leggen omdat het toevallig eens hard waait en de sluis daarom dicht moet. Bij storm uit het zuidwesten wordt er daarom actief gespuid door het beroemde stoomgemaal bij De Lemmer, het Woudagemaal uit 1920, en het moderne Hooglandgemaal dat in 1966 bij Stavoren gereed kwam. Door aan de zuidkant van de boezem het water weg te pompen, het IJsselmeer op, wordt de opstuwing door de boezem naar het noordoosten tegen gegaan. Dat werkt redelijk, maar niet zonder nadeel. Het Woudagemaal pompt spectaculair, maar niet heel krachtig. Veel minder spectaculair, maar wel veel krachtiger is het Hooglandgemaal. Als dat z’n best doet, zuigt het alle water bij Stavoren weg en liggen de scheepjes in de grachten van het stadje droog. Aanvankelijk was dat wennen, maar tegenwoordig weet men dat het erbij hoort.
