Zijn Lemsteraken wel zeewaardig?
05-06-2024
Een Lemsteraak is ooit ontworpen voor de visvangst langs de kusten van de Zuiderzee. Dat water was formeel een zee, maar werd in 1911 door de regering tot kustwater verklaard. Deze binnenzee had natuurlijk ook het karakter van een kustwater. De wetgever had deze nieuwe benaming echter nodig om meer grip te krijgen op het doen en laten van de vissers. Voor de kustvisserij bestond namelijk strenge wet- en regelgeving, terwijl het vissen op zee vrij was. Aangezien er op de Zuiderzee aan het einde van de 19e eeuw regelmatig belangentegenstellingen bestonden tussen de diverse vissers, vanwege de spectaculaire toename van het aantal vissers dankzij nieuwe vistechnieken, vond de overheid het nodig in te grijpen. Niet alleen vanwege de overbevissing, maar ook om de onderlinge conflicten op het water te beslechten.
Alleen nog in gebruik als jacht, voor de recreatie
De vissersschepen die ruim honderd jaar geleden werden gebruikt langs de kust, dus bij de Noordzee, in de zeegaten en op de Zuiderzee, zijn nu als scheepstype alleen nog in gebruik als jacht, voor de recreatie. Er zijn eigenaren van redelijk zeewaardige schepen als Lemsteraakjachten die met hun schip lange tochten maken. Niet alleen over beschut binnenwater, maar ook langs de kusten om Denemarken heen naar de Oostzee of naar Noorwegen en soms tot het noorden van Finland aan toe. Maar zijn die schepen nou echt ideaal voor het zeilen op zee, of zijn het in feite toch schepen die in de 19e eeuw in de kustwateren werden gebruikt, terwijl we tegenwoordig gewend zijn heel andere eisen te stellen aan zeewaardige jachten? Bij Terschelling bleven de kleine blazers van ruim 11 meter op de wat beschutte Waddenzee, terwijl de grote blazers van 15 meter zich ook waagden in de zeegaten en op de Noordzee. De Noordzeebotters van de Urkers waren net als de grote blazers niet halfgedekt als de Zuiderzeeschepen, maar volledig van dek voorzien. De Urkers dachten dat overkomend water snel genoeg via de bun en de loosgaten afgevoerd zou worden, maar dat was een misrekening. Het vele water dat aan lij op het dek bleef staan, destabiliseerde de botter, zodat de Urkers hun Noordzeebotters nog hoger opbouwden en de afvoer van water aan dek verbeterden. Bij de huidige Lemsteraakjachten zijn de roefschepen in beginsel zeewaardiger dan de halfgedekte vissermanuitvoeringen. Die laatsten kunnen immers snel naar de zeebodem verdwijnen als ze door ongelukkige omstandigheden water scheppen en hun stabiliteit kwijt zijn.




Oopen, ruime en laaggelegen kuipen
Als ietwat nostalgisch voorbeeld van zeewaardigheid geldt bij velen nog de klassieke Engelse S-spantjachten van meer dan een halve eeuw geleden, die aan dek vrijwel geheel dicht zijn, met slechts een klein zelflozend kuipje voor de bemanning en een hoog brugdek tussen die kuip en de toegang tot de kajuit. De Nederlandse platbodems vallen juist op door hun open, ruime en laaggelegen kuipen, waarbij nooit sprake is van een brugdek tussen kajuit en kuip. De kuip is bij die schepen ook niet echt waterdicht. Zou er een grote golf vast water van achter aan boord lopen, dan stroomt dat water onbelemmerd de kajuit binnen en vaak ook de motorruimte. Nee, zeewaardig is dat dus niet, want zodra er een flinke hoeveelheid water in het schip staat, is het gedaan met de stabiliteit. Dat water stroomt immers steeds naar de verkeerde kant. Nu bestaan er tegenwoordig uitstekende elektrische pompen, die binnenkomend water snel en effectief weg kunnen pompen naar buiten. Maar is het pompvermogen in noodsituaties ook nog voldoende? En doet de pomp het dan ook? Toen André Sterk in 2013 met zijn grote Lemsteraak ‘De Visotter’ bijna omsloeg tijdens een wedstrijd voor De Lemmer, had hij geluk, maar er was wel water in zijn schip gekomen. Toen ik hem vroeg of hij geen pomp gemonteerd had, bevestigde hij dat er wel een pomp was, maar…..die bleek het niet (meer) te doen.

Vormstabiliteit
Platbodemjachten zijn stabiel door hun vorm, door de breedte van het schip, de vlakke bodem en de uitgesproken kim. Ze worden tegenwoordig beter dan vroeger voorzien van binnenballast, maar het blijven schepen die het moeten hebben van ‘vormstabiliteit’, die in de haven plezierig vast op het water liggen, maar onder zeil bij harde wind en vooral in hoge golven in principe kunnen kenteren, omslaan dus. Dat roept de vraag op of deze schepen zeewaardig genoeg zijn om er zeiltochten over zee mee te maken. Zeezeilen is weliswaar niet per definitie gevaarlijk, maar je moet wel een schip hebben dat de omstandigheden op ruim water goed aan kan, ook als het tegen zit. Nog belangrijker, maar niet onafhankelijk daarvan, is de bemanning die zelf zeewaardig genoeg moet zijn om het schip onder alle omstandigheden op een verstandige manier te besturen. Die bemanning beslist natuurlijk ook of ze onder bepaalde omstandigheden het ruime sop kiest of niet.
Nu geldt er voor platbodemjachten een wat vervelend gezegde, dat luidt: ‘Een schip met een zwaard is op zee niets waard.’ De reden voor deze mening is de kwetsbaarheid van de zijzwaarden bij het varen door hoge golven. Platbodems zijn stabiel dankzij hun vorm. Op vlak water liggen ze rechtop, maar op zee volgen ze om dezelfde reden de hellinghoek van het water. Dat in tegenstelling tot scherpe jachten met een zware ballastkiel, die niet alleen stabiel zijn door hun vorm, maar ook dankzij die ballast onder aan de kiel. Die kiel zorgt ervoor, dat het jacht niet de beweging van de golven volgt, maar steeds in die golven de neiging heeft rechtop te blijven varen ten opzichte van het horizontale vlak. Zelfs onder gemakkelijke omstandigheden op het IJsselmeer kunnen Lemsteraken vervelend slingeren als ze dwars op de golven aan lagerwal voor een haven moeten wachten tot ze de haven in kunnen varen.
Na een wedstrijd voor de VA-klasse bij Hindeloopen in 2012 zag ik deze grote schepen slingerend op de deining buitengaats wachten tot het kleine haventje voor hen weer toegankelijk was. Tussen die aken lag ook een scherp jacht, dat echter niet slingerde, maar gewoon rustig op de deining bleef liggen, zonder ongemak. Dankzij die diepe en zware kiel. Dat is voor platbodemzeilers vervelend, maar ze weten dat het zo is. Het slingeren als gevolg van de vormstabiliteit kan onder zeil op zee echter ook leiden tot een ernstiger verschijnsel, waar dat negatieve gezegde over de zijzwaarden mee te maken heeft. Het schip blijft bij grote golven niet stabiel onder dezelfde hoek varen, maar volgt de helling van iedere golf. Een platbodem die bijvoorbeeld met halve wind zeilt over bakboord, zal bij een aankomende golf de helling van die golf volgen en extra over bakboord hangen, om daarna achter die golftop plotseling naar stuurboord over te hellen het golfdal in. Door de wisselende druk op het zwaard raakt dat los van de strijkklamp en vervolgens komt het schip terug over bakboord en valt met een dreun op het dan loshangende zwaard. Dat ‘probleem’ kan min of meer opgevangen worden, door een flinke fender op te hangen langs de strijkklamp, zodat de klap minder hard aankomt. Maar is dat werkelijk een betrouwbare en afdoende oplossing?
Kersken Sr. wist jaren geleden al een betere oplossing. Hij ontwierp aken met een lange, doorlopende, ondiepe kiel. Met zo’n kiel is er ook op vele koersen te varen zonder gebruik te maken van de zwaarden. Kersken liet daarbij de zijzwaarden wel eens weg bij deze ontwerpen, wat het uiterlijk van deze aken natuurlijk niet ten goede kwam.

