De Koninklijke Verbonden Nederlandsche Watersport Vereenigingen 60 jaar
Waterkampioen december 1950 nummer 881

Ernst Crone schrijft:
Vanouds hebben in ons land centra van zeilerij bestaan en wel in de eerste plaats te Amsterdam, aan de Zaan en in Friesland. De hoofdstad bezat reeds in de aanvang der 17de eeuw een jachthaven. Later waren er meer aan de Y-zijde en aan de Amstel. Jaarlijks kwamen de zeilers uit die havens bijeen en beoefenden zij het admiraalzeilen. Ook de Zaan en Friesland kenden deze ontmoetingen, die van een ernstige oefening in manoeuvreren gaandeweg overging in een gezellig feest. Dan trok de gehele bevolking naar de waterkant. Het was een schouwspel voor ieder, zoals heden nog de „hardzeildag" in Sneek een feestdag voor de stad is.
De benaming „jacht" werd als „yacht" in de Engelse taal overgenomen
Vergeten wij niet, dat de zeilsport zich van ons land uit naar het buitenland verbreidde als uitvloeisel van de zeiltocht die Koning Karel II van Engeland met zijn gevolg in 1660 aan boord van een vloot van jachten maakte van de Moerdijk naar Rotterdam. Gedurende die reis bood een burgemeester van Amsterdam - gebruik makende van het genoegen, dat de koning in de zeilpartij toonde - deze een jacht ten geschenke aan. Dit scheepje werd het uitgangspunt van de zeilsport in Engeland en de benaming „jacht" werd als „yacht" in de Engelse taal overgenomen. Eerst was het zeilen een vermaak voor de koning, later voor de aanzienlijken en tenslotte werd het een druk beoefende sport. Via Engeland volgde de verbreiding naar andere landen.
Prins Hendrik
Wij worden gevoerd naar Rotterdam, dat in Maart 1841 Z.M. Koning Willem II op feestelijke wijze ontving voor het eerste bezoek na diens inhuldiging. De koning was vergezeld van H.M. Koningin Anna Paulowna, de beide prinsen Alexander en Hendrik en prinses Sophia. Tot het feestprogramma behoorde een tocht op de rivier, waarbij het hoge gezelschap werd geroeid in de fraaie en rijk gebeeldhouwde koninklijke sloep, die door twintig jongemannen in zeemansgewaad gestoken, werd geroeid. Deze roeitocht is voor de watersport van ons land van historische betekenis geworden.
Aan het slot van alle feestelijkheden werd een maaltijd ten stadhuize gegeven, waarbij aan de directeur der marine te Rotterdam, de kapitein ter zee Q. M. R. Verhuell, de eer te beurt viel naast Prins Hendrik aan te zitten. Deze had, ondanks zijn nauwelijks 20 jaren, als zee-officier reeds verre reizen gemaakt, waardoor hij met het buitenland in contact was gekomen en hij daar nieuwe indrukken had opgedaan. In de loop van het gesprek, dat voor een belangrijk deel ging over het zeewezen - het onderwerp waaraan Prins Hendrik voornamelijk zijn gaven wijdde - informeerde deze of de heren, die de sloep roeiden, zich lang daarin hadden geoefend.
Oprichting "Koninklijke Nederlandsche Yachtclub" in 1845
De roeiers van de sloep zijn de prins niet weer uit de gedachten gegaan, doch het werd het einde van 1845 alvorens hij aan hen zijn voornemen liet overbrengen om te Rotterdam een roei- en zeilclub op te richten. De gedachte vond instemming. Besloten werd Z.K.H. voor te stellen levenslang de functie van voorzitter op zich te nemen. Spoedig daarop woonde de prins als zodanig een vergadering bij, waarin de door hem ontworpen statuten ter tafel werden gebracht. Nog voor het jaar ten einde was (30 December 1845) nam Z.M. een Koninklijk Besluit, waarin Z.M. op het verzoek van onzen beminden zoon Prins Hendrik der Nederlanden de oprichting van een "Roei- en Zeilgezelschap" goedkeurde, daarvan het beschermheerschap aannam en het recht verleende, dat dit den titel zou voeren van "Koninklijke Nederlandsche Yachtclub". In de Nederlandsche Staatscourant van 5 Januari 1846 werd dit besluit bekend gemaakt en tevens werden daar de statuten afgedrukt.
Nationaal karakter
Dat de stichter een nationaal karakter aan de vereniging wilde schenken, bleek duidelijk uit een door hem in de vergadering geuite wens om zich te wenden „tot den Burgemeester van Amsterdam, ten einde diens medewerking tot uitbreiding der Club ernstig aan te bevelen, in de volle overtuiging, dat de eerste koopstad van Nederland niet achterlijk kon noch zou blijven, daaraan gehoor te geven en zich tot voorbeeld te stellen de Club als eene nationale instelling krachtdadig te ondersteunen en.... zich over het geheele land moest uitbreiden". De eerste wedstrijden, die te Rotterdam en daarna te Amsterdam zouden worden gehouden werden bijzondere gebeurtenissen. Het geheel toch was op die schaal iets nieuws voor ons land.
De vorstelijke belangstelling en financiële steun, ook de geldelijke medewerking van de stadsbesturen, werkten stimulerend, terwijl het vertrouwen, dat alom in de jeugdige vereniging werd gesteld, een snelle aanwas van leden tot gevolg had. Zo was een zeventigtal Amsterdammers toegetreden en met hen velen uit andere plaatsen. Men zag in haar een echt nationale instelling, die tot heil van het vaderland zou strekken.
In volgende jaren organiseerde de Yachtclub opnieuw roei- en zeilwedstrijden te Rotterdam en doordat zij bovendien gelden uittrok tot het houden van wedstrijden te Vlissingen en Dordrecht en zij prijzen uitloofde voor de zeilwedstrijden in Sneek, trachtte zij op ruime schaal ingevolge haar doel de belangstelling voor het zeewezen te verhogen.
Toch geen samensmelting
Het bleek al spoedig, dat het opgaan der hoofdstedelijke zeilers in de Yachtclub faalde. De Amsterdammers wensten geen samensmelting. Zij kozen, hun eigen weg en richtten een vereniging op, haar de naam gevende van „Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging". Doordat Prins Hendrik zich korte tijd later een benoeming tot ere-lid liet welgevallen, toonde deze de vereniging geen slecht hart toe te dragen, ook al had zij zich niet geschikt in het verband, zoals hij dit had gedacht. Zijn steun en belangstelling voor haar wedstrijden en het actief deelnemen daaraan, vaak met zijn eigen grote schokkerjacht 'Watergeus', bleven de bewijzen vormen van zijn goede gezindheid.
Dank zij het nieuwe leven, dat was ontstaan, en als gevolg van het gegeven voorbeeld, verenigden zich op vele plaatsen de liefhebbers van roeien en zeilen. In de hoofdstad ontstonden, naast en na de Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging, de Amsterdamsche Roeivereeniging „De Hoop" - die later ook zeilvereniging werd - en de Roeivereeniging „Cloanthus". In Rotterdam gaf het voorbeeld van de Yachtclub de stoot tot de oprichting van roeiverenigingen als de „Eendracht" en „Amicitia", uit welke laatste door groei en reorganisatie in 1851 de Roei- en Zeilvereeniging „De Maas" ontstond, wier doel eveneens was om mede te werken aan hetgeen bevorderlijk is voor het zeewezen. In hetzelfde jaar werd de Dordrechtsche Roei- en Zeilvereeniging gesticht. Na een korte periode van levendigheid sliep zij in en eerst in 1875 geraakte zij tot nieuw leven.
Friesland is het, dat gedurende een dertigjarige periode de leiding neemt in het stichten van een aanzienlijk aantal verenigingen, in dezen voorgegaan door Leeuwarden, waar in Juni 1848 de Zeil-vereeniging „Oostergoo" en Sneek, waar in 1851 de Zeilvereeniging „Sneek" tot stand kwamen. In het westen des lands duurde het tot 1882 voordat - met „Hollandia" en de „Zaanlandsche" aan het hoofd - een nieuwe periode aanving, waarin een aantal zeil- en roeiverenigingen werd opgericht.
Liquidatie van de Yachtclub in 1879
Vasthoudende aan de grondgedachte heeft Prins Hendrik in latere jaren een poging gedaan om eenheid te stichten door het in het leven roepen van de „Koninklijke Nederlandsche Vereeniging voor Zeewezen en Scheepvaart". Berichten over haar kwamen ter sprake in de algemene vergadering der „Koninklijke" van 6 Juni 1867, maar het reine wist men niet en het vermoeden werd uitgesproken, dat alle vereenigingen zich zouden moeten ontbinden.
Wijzigingen in haar statuten blijken voorgesteld en behandeld te zijn. De koninklijke goedkeuring op haar statuten heeft zij verkregen. Ook zijn pogingen gedaan om op te wekken als lid toe te treden. Maar medewerking heeft zij niet ondervonden en het initiatief mislukte. De tijd was niet rijp voor de gedachte tot aaneensluiting. Inmiddels echter had de ontwikkeling van het wedstrijdwezen voortgang en groeiden de banden tussen de liefhebbers der watersport hechter aaneen.
Prins Hendrik is de ziel van de Yachtclub gebleven. Toen de zeer geziene voorzitter in 1879 overleed en rouw intrad in de wereld der watersport is die vereniging uiteengevallen en geliquideerd. Het schone clubgebouw aan de Willems-kade te Rotterdam, waar officiële ontvangsten hadden plaatsgevonden en de watersport hoogtij vierde, is verkocht. Als ethnografisch en maritiem museum is het later ingericht en met de naam herinnert het aan de Oranjetelg, die de watersport aan zich verplichtte en die nog steeds met ere wordt genoemd in de kringen van marine en koopvaardij.
Het wedstrijdwezen tot 1890
Wanneer men het programma raadpleegt van de zeilwedstrijden, die door de Koninklijke Nederlandsche Yachtclub op 10 September 1846 te Amsterdam werden georganiseerd, ziet men dat de deelnemende schepen in vier klassen waren verdeeld. Het waren een klasse zeilvaartuigen met dek, niet langer op de lastlijn dan 15 Ned. ellen en niet minder dan 5 ton metend, een klasse zeilvaartuigen zonder dek, niet langer dan 11 Ned. ellen, een klasse scheepsbarkassen en een voor vissersvaartuigen. Uitgebreider waren de zeilwedstrijden der Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging te Amsterdam van 30 September 1848, die bestonden uit vier klassen van jachten en verder klassen voor beurt-, vracht- en veerschepen, scheepsbarkassen en vissersvaartuigen. Drie kotters en de Schoener no. 1 van Prins Hendrik kampten in de klasse der overdekte kotters, schoeners en andere scherpe vaartuigen.
De afmetingen dezer schepen waren gelijk aan die der grote klasse van 1846. De overige plaisiervaartuigen waren onderverdeeld in jachten, boeijers, enz., niet korter over de stevens dan 10 Ned. ellen, niet langer dan 10 Ned. ellen en niet langer dan 64 Ned. ellen. De lengte der platbodemvaartuigen was dus de maatstaf voor de indeling; niet het type, want de deelnemende vaartuigen in één klasse vertonen een ruime verscheidenheid. Het programma duidt de grote platbodems aan als jagt, boeier en Vriesch Jagt. De middelklasse wordt gevormd door de volgende typen: open boeier, friesche boot, kopjacht, hekjacht, open friesch jacht, friesche tjotter, noorsche jol, Leidsche snebbe, open snebbe, boeier. De kleinste scheepjes waren tjotters en andere onoverdekte scheepjes.
Reglementen
Werden aanvankelijk de wedstrijden zodanig gezeild, dat de eerstaankomende winnaar werd, in 1876 verandert dit met de invoering van een tijdvergoeding. Daarbij gaven de grotere jachten aan de kleinere hunner klasse voor. Een tabel leverde het aantal seconden, dat een jacht van bepaalde lengte moest voorgeven aan een ander jacht van bepaalde lengte per zeemijl baanlengte. De meting der vaartuigen - zowel ronde als scherpe - geschiedde op de waterlijn over de vaste stevens. In 1886 vermeldt het reglement, dat bij de toepassing van de tijdtafel als lengte der vaartuigen wordt aangenomen de lengte op de waterlijn, vermeerderd met 1/3 van het verschil tussen die lengte en de grootste lengte van het vaartuig. De tijdvergoeding is blijkens de notulen der vereniging veelvuldig een punt van discussie geweest. Men heeft diverse systemen aan onderzoek onderworpen en in dezen het oog op het buitenland gericht. Men heeft als maatstaf gedacht aan de inhoud van het schip en ook aan lengte maal breedte, omdat de diepte der platbodems niet veel uiteenliep. Doch het bleef bij het bestaande.
De meting der vaartuigen had plaats gedurende een keuring, ten overstaan van de keurmeesters, die door de wedstrijdgevende vereniging werden benoemd. De keuring vond een of twee dagen voor de wedstrijd plaats. Wie naderhand veranderingen aan ballast of rondhouten aanbracht, werd uitgesloten van de wed-strijd en verbeurde het inleggeld.
Van 1848 tot 1863 was voorgeschreven, dat de deelnemende vaartuigen, met uitzondering der kotters, schoeners en andere scherpe vaartuigen gedurende de wedstrijd niet anders dan grootzeil, fok en kluif fok mochten voeren en dat deze zeilen geen andere mochten zijn dan die welke men ter keuring had aangeboden. In 1864 gold deze beperking alleen voor de kleine platbodems en niet voor de grote, terwijl zij in 1865 verviel. Deze bepaling omtrent de zeilvoering is de enige voorwaarde waaraan de deelnemer zich had te onderwerpen.
De "band" komt tot stand in 1890
Alle deelnemers kenden van de wedstrijden in eigen omgeving dezelfde problemen, die dan anders waren opgelost. De uniformiteit ontbrak, hetgeen sterker werd gevoeld naarmate de lust tot wedstrijdzeilen groeide. Om moeilijkheden te bespreken hebben bestuursleden van verschillende verenigingen elkander gezocht en tevens heeft de „Koninklijke" diverse keren de brandende vraagstukken ter sprake gebracht in vergaderingen van bestuursleden van zeil- en roeiverenigingen, die zij bijeenriep, een initiatief daterend van ongeveer 1885. Een verlangen tot samenwerking begon zich te ontwikkelen; ook in België.
Toen de heer Bundten, aan wie een groot deel de opbloei der zeilsport en de ontwikkeling harer organisatie te danken waren, de 28ste Januari 1890 de algemene vergadering van de leden der „Koninklijke" presideerde, legde hij deze het met veel zorg nieuw ontworpen zeilreglement voor en zette hij uiteen, dat het de bedoeling was een „band" tussen de verschillende verenigingen tot stand te brengen en jaarlijks tezamen te komen. Niet een „bond" was het doel, daar een bond „meer werk en kosten" zou geven. Bovendien gold het denkbeeld om de individuele vrijheid der verenigingen niet meer te beperken dan volstrekt nodig. Daarop gaf de vergadering toestemming het concept, toegelicht met een circulaire, aan de verschillende zeilverenigingen te zenden.
Overtuigd, dat de verenigingen het belang zouden inzien, werden deze uitgenodigd tot een vergadering van afgevaardigden. Bovendien werden ter verkrijging van gegevens voor de klasse-indeling de afmetingen gevraagd van de vaartuigen der leden van de verenigingen.
Vergadering van afgevaardigden
Blijkens de presentielijst waren in deze vergadering, op 22 Februari bij Krasnapolsky gehouden, zeven Nederlandse en twee Belgische verenigingen vertegenwoordigd. Hadden tot zover twaalf verenigingen in Nederland, de twee zo juist genoemde Belgische verenigingen en de Société Royale Nautique Anversoise te Antwerpen deelgenomen aan het contact en waren zij mitsdien uitgenodigd, ook waren dit de Sport Nautique d'Ostende, de Zeilvereeniging Lekkerkerk, Zwolsche Zeil- en Roeivereeniging, Zeil- en Roeivereeniging Neptunus te Delfzijl, Noorder Zeilvereeniging te Den Helder en de zeilverenigingen te Grouw, Heeg, Lemmer, Poppingawier, Warga, Wartena, Wartens en Workum. Omdat de verenigingen te Ostende, Delfzijl en Den Helder en geen der Friese antwoord hadden gegeven op brieven, circulaires en amendementen, werden zij later niet meer uitgenodigd. Nadat in April nogmaals een vergadering had plaats gehad en overeenstemming over de meting en reglementen was bereikt, kon voor de 22ste Mei de slotvergadering in het gebouw van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen worden uitgeschreven. Toen de hamer van de voorzitter viel, was de "band" tot stand gekomen.
De Verbonden Zeilvereenigingen van Nederland en België 1890-1907.
Tot 1899 heeft het geduurd voor opnieuw een Nederlandse vereniging zich aansloot bij de bestaande groep. Het was de Zeilvereeniging „Lekkerkerk", in 1901 gevolgd door de Koninklijke Marine Jachtclub. In de loop der jaren zijn verscheidene Belgische verenigingen toegetreden, tot zeven in totaal. Haar afgevaardigden hebben steeds grote belangstelling in het opbouwende werk getoond en eendrachtig samengewerkt met hun Nederlandse sportbroeders.
Dank zij een voorstel van de Voorzittende Vereeniging, die zich op de hoogte van de ontwikkeling van het wedstrijdwezen had gehouden, betuigde de vergadering van 1905 adhaesie aan het plan der Yacht Racing Association tot het houden van een bijeenkomst te Londen ter bespreking van "an international rating rule'.
Met het nemen van de besluiten in deze periode en het invoeren der internationale reglementen werd de mogelijkheid tot verdere ontplooiing van de zeilsport en tot het uitschrijven van en deelnemen aan internationale wedstrijden geopend. Maar tevens werd een tijdperk van zelfstandige ontwikkeling afgesloten, een tijdperk van drie eeuwen, waarin onze zeilerij aan andere landen het voorbeeld heeft gegeven. De tijd zou leren, dat dit prijsgeven der zelfstandigheid en het opgaan in groter verband - ondanks enkele latere teleurstellingen - daden van goed bestuursbeleid zijn geweest.
De Verbonden Zeilverenigingen van Nederland en België 1907-1922
Het in werking treden van de internationale meetformule veranderde in velerlei opzicht de aard van ons wedstrijdwezen. De nieuwe typen van wedstrijdschepen deden hun intrede en met deze schepen konden voortaan in buitenlandse wedstrijden worden medegedongen. Een aangenaam gevolg hiervan was nog, dat deze jachten ook buiten Nederland en België verkoopbaar waren en zij dus meer hun waarde behielden. Niet langer werd het internationale karakter onzer wedstrijden uitsluitend door de Belgische sportbroeders opgehouden. Onze jachtvloot werd in de loop der jaren met 6-Meters, 8-, 10-, zelfs 12-Meters verrijkt. In 1914 stonden er zes 6-Meters en vijf 12-Meters ingeschreven. Toch bleek in dat jaar de aanwas der klasseschepen minder te zijn dan men had gemeend te kunnen verwachten.
Een ander gevolg van het aanvaarden der internationale meetformule en het afschaffen der oude meting was het ont¬staan der noodzaak voor de bestaande categorieën van jachten handicapwedstrijden uit te schrijven. Met animo is er aan deelgenomen, soms in zeer sterk bezette wedstrijden.
Aan het even loffelijk als krachtig initiatitief van de heren Mr. R. van Rees en Carl Jurrjens is het te danken, dat gebruik werd gemaakt van de geschapen mogelijkheid van mededingen met Nederlandse jachten op buitenlandse zeilwedstrijden. Met ongekend enthousiasme zetten zij telken jare een Zesmeter op stapel. Een serie van „Neerlandia's" hebben zij op het water gebracht, tot „Neerlandia VI" toe, hiermede tevens aan de ontwerper en bouwmeester G. de Vries Lentsch Jr. gelegenheid gevende zijn talenten te ontwikkelen.
Allereerst het scheppen der mogelijkheid tot het uitkomen op buitenlandse wedstrijden, het krachtig voorgaan van twee vooruitziende steunpilaren der zeilsport, de financiële offers door hen en anderen gebracht, de groei in de kunde der stuurlieden en bemanningen. ten-slotte de bekwame bouwmeesters, die zich konden ontwikkelen dank zij de opdrachten hun verstrekt, dit alles tezamen heeft het behalen dier successen bewerkstelligd. Het aanzien waarin onze wedstrijdzeilerij stond was aanzienlijk verhoogd. Onze stuurlieden waren geduchte tegenstanders en zij zijn dit gebleven.
In de jaren 1914-1918, toen de eerste wereldoorlog woedde, moesten de Verbonden Zeilvereenigingen helaas de medewerking en steun der zeven Belgische verenigingen missen. Ten tijde van die oorlog werden de belangen der in al haar schakeringen sterk opbloeiende watersport behartigd door enige organisaties als de Nederlandsche Zwembond, de Verbonden Roeivereenigingen en de Verbonden Zeilvereenigingen van Nederland en België. Hoewel door deze organisaties goed werk was verricht en door allen was gestreefd naar verheffen van de sport, die elk voorstond, ontbrak voldoende samenwerking en kon de vraag worden gesteld of er gemeenschappelijke belangen bestonden of wel, meer eenheid zou kunnen worden bereikt.
Tegenstelling Holland - Friesland
Zoo was b.v. langzamerhand een tegenstelling Holland - Friesland ontstaan. Na het overnemen der buitenlandse formules toch, scheen in Holland de toekomst alleen aan de scherpe- en midden-zwaardjachten te zijn, terwijl de tijd voor de oud-vaderlandse schepen voorbij leek. Die formules bevorderden grote diepgang der jachten, die bovendien te duur waren, waardoor de medewerking der Friese verenigingen bemoeilijkt werd en de wedstrijden minder deelnemers uit Holland boekten. Van Friese zijde heeft de stem geklonken om de kloof te overbruggen, waarop de „Koninklijke", op de wijze zoals zij in 1890 had gedaan, in het voorjaar van 1915 afgevaardigden van alle Nederlandse verenigingen opriep tot een vergadering, ter bespreking der algemene belangen. Op 24 April 1915 is deze vergadering gehouden en viel het besluit, om de vraag of een federatie van watersportverenigingen gewenst was, te vervangen door een voorstel tot het houden van een congres. Men verwachtte dat een congres, waar ieder vrij gelegenheid had zijn mening uit te spreken, een juister beeld van de algemene stemming zou opleveren en men koesterde bovendien vrees om bij alle bonden nog een bond te stichten. Al werd dus het voorstel tot vormen van een federatie niet op de agenda geplaatst, het denkbeeld werd niet verworpen. Zuivere technische kwesties van jachtbouwen en wedstrijdregeling zouden worden besproken en duidelijk was de drang naar meerdere popularisering van de sport. De jongeren moesten worden gewonnen en de kennis van zeilen en varen verbreid. Ook de motorbootvaarders bleken vragen te hebben over bouw van boten en wedstrijden en daarnaast andere, die van die der zeilers en roeiers niet zozeer verschilden. Verkeersvragen en het streven tot stichten van een wekelijks orgaan moesten aan de orde worden gesteld. Een betere indeling en omschrijving van ronde- en platbodem-jachten zou worden gezocht. De aanvankelijk door „Sneek" opgeworpen kwestie, in hoofdzaak de handicapwedstrijden en het instellen van voor de Friese wateren geschikte wedstrijdjachten betreffende, was uitgegroeid tot een grote watersportbeweging.
Het Congres voor de Watersport 1915
Het Congres voor de Watersport, dat van 15-18 December 1915 te Amsterdam werd gehouden onder het presidium van Jhr. W. Six heeft in brede kringen belangstelling gewekt. Bij motie verzocht het aan het bestuur een commissie te benoemen aan wie het ontwerpen van een Organisatie op watersportgebied zou worden opgedragen. En verder verzocht het aan de Voorzittende Vereeniging - in afwachting van deze nieuw op te richten organisatie, die van haar de leiding zou kunnen overnemen - om een viertal punten op het gebied van wedstrijdzeilen te behartigen. Die punten waren:
- maatregelen te nemen tot instelling van een Algemene Handicap-Commissie,
- het vaststellen van een reglement voor de in te voeren 75- en 45-m2 klassen en voor de Nationale middenzwaard-klasse,
- het totstandkomen van de Regenboog-klasse,
- maatregelen te nemen ten aanzien van de vaste nummering van zeilwedstrijd-vaartuigen.
België treedt uit in 1921
In een spoedig daarna gehouden vergadering van alle Nederlandse zeilverenigingen is andermaal gesproken over het vormen van een algemene watersportorganisatie. Maar daarvoor bleek geen animo te bestaan, hetgeen de geringe opkomst mede bewees. Wel had men belangstelling voor een actie in verband met het belastingontwerp op pleiziervaartuigen, dat de zeilwereld in rep en roer bracht. In December 1918 kwam zij andermaal ter tafel en pleitte de heer P.L. Lucassen voor werkelijk krachtige samenwerking. Hij betreurde, dat zo weinigen te overtuigen waren van de noodzaak en vreesde voor verbrokkeling in de toekomst. Behalve het wedstrijdwezen, waarmede men zich steeds had beziggehouden, moest het toerisme worden bevorderd, ook ten behoeve der motorsport. Aandacht moest worden geschonken aan - zoals Lucassen het noemde - de zoogenaamde kleinwatersport en aan de bevordering van de watersport onder de jongeren, ook aan haar verbreiding in brede lagen. De vergadering viel hem bij door te besluiten dat de Verbonden Vereenigingen met kracht het toerisme zouden bevorderen. En zo wordt dan ook in de kort daarna nieuw opgestelde overeenkomst tussen de Verbonden Zeilvereenigingen als doel genoemd de bevordering van de zeilsport en het toerisme te water in alle vormen. Het opstellen en handhaven van wedstrijdreglementen was thans een der middelen geworden, die tot het doel voeren.
Een fundamentele wijziging kwam tot stand nadat in het voorjaar van 1921 van zeven Belgische verenigingen het bericht kwam van de stichting van de Fédération du Yachting Belge. In het besef, dat het voor de ontwikkeling der zeilsport gunstig was, indien beide landen hun nationale autoriteit bezaten, werd onzerzijds het besluit genomen aan de deelgenoten het uittreden uit de Verbonden Zeilvereenigingen toe te staan, zodra de I.Y.R.U. het Belgisch Verbond zou hebben erkend.

Een officieel orgaan der Verbonden Zeilvereenigingen, tevens mededelingenblad van het Centraal Bureau, onder de titel „Ons Element", was tot stand gekomen. Eerst verscheen het als een pover uitziend blaadje, doch later werd het een behoorlijk watersportblad. Van 1922 af werd het in combinatie uitgegeven met het orgaan van de Vereniging „Het Nederlandsche Zeewezen". Deze regeling liep tot ultimo 1926, toen „De Waterkampioen" het orgaan werd. Onder de hoofdredactie van H.C.A. van Kampen ontwikkelde het zich tot een voortreffelijk watersportblad, beantwoordende aan de gerede verlangens der sportwereld. Het blad is ook een symbool voor de goede samenwerking tussen de K.V.N.W.V. en de A.N.W.B.
De Koninlijke Verbonden Nederlandsche Watersportvereenigingen 1922 - heden
Was gedurende de eerste wereldoorlog de zeilsport ongekend krachtig opgebloeid, de jaren daarna brachten een algehele ommekeer en diepe inzinking, als gevolg van de economische omstandigheden. Uitzonderlijk hoge prijzen beletten het bouwen van nieuwe jachten. De kosten van onderhoud waren zwaar. Niet minder erg was de belasting op pleiziervaartuigen en jachtschippers, een belasting waarvan in het buitenland met verbazing is kennisgenomen. Ongeveer 20 jaren lang oefende zij haar druk op onze nationale sport uit. Vruchteloos bleven alle pogingen, die het Verbond tegen haar in het werk stelde.
Als gevolg van dit alles was het aantal der grote jachten sterk geslonken. Daartegenover staat, dat motorboten in klimmende mate onze binnenwateren kwamen bevolken. Zij vonden onderkomen in de jachthavens der zeilverenigingen, terwijl de eigenaren als leden werden opgenomen. Omdat ook de hulpmotor ingang vond, veranderden de belangen der zeilverenigingen van aard en moesten naast de zeilbelangen ook vraagstukken op het gebied der motorbootsport worden behandeld. Deze evolutie moest tot uitdrukking worden gebracht, waarom de vergadering van 1922 besloot de naam van het Verbond te wijzigen in Verbonden Nederlandsche Watersportvereenigingen. Het bevorderen van de zeil- en motor-bootsport, zowel op het gebied van wedstrijdwezen als toerisme werd nu de omschrijving van haar doel. In 1923 werd aan het Verbond het predicaat „Koninklijke" verleend.
Overeenkomst met de A.N.W.B.
De vergadering van April 1923 nam het zeer belangrijke besluit tot het aangaan van een overeenkomst met de A.N.W.B., beogende de belangen, voor zover het betrof het toerisme, gezamenlijk te behartigen. Het uitvoerend orgaan werd het Bureau voor Watertoerisme. Met deze centralisatie werd bezuiniging bereikt. Het vervaardigen van waterkaarten en het samenstellen van de Almanak voor Watertoerisme behoren o.m. tot de nuttige resultaten van dit bureau. Nu verzoekschriften aan autoriteiten tot opheffen van belemmeringen, verbeteren van kunstwerken enz. uitgaan van de twee grote lichamen, die het toerisme te water vertegenwoordigen, gaat van deze meer kracht uit dan voorheen.
In de loop der jaren groeide het aantal der bij de K.V.N.W.V. aangesloten verenigingen. Bedroeg dit 20 in het jaar 1922, in 1939 was het tot 47 geklommen. Onder de nieuw toegetredenen waren vele kleine en jonge verenigingen, die de grotere verbreiding en popularisering der watersport symboliseerden. De uitvinding van H. Bulthuis, om door gebruik maken van lattenbouw het de amateur mogelijk te maken een klein scheepje zelf te timmeren, bracht de zeil- en wedstrijdsport onder veler bereik.
Ook mag worden herinnerd aan de gewoonte om jaarlijks een prijsvraag uit te schrijven, met de bedoeling om goede ideeën van ontwerpers op papier te krijgen. Plannen voor jachten van allerhande slag zijn het nuttig resultaat. Nieuwe klassen vonden aldus haar oorsprong.
Het spreekt vanzelf, dat de oorlog de meest afschuwelijke gevolgen had van verlies aan sportbroeders, vernieling van clubhuizen en schepen, sluiting van verenigingen, enz. Op zeer vele plaatsen werd de watersport onmogelijk, op andere ontwikkelden zich drukke centra. Talloze maatregelen der bezetters, als verbod van verblijf aan boord des nachts, belemmerden de sport, maar het werd alles overtroffen toen zeil- en motorjachten en woonschepen op grote schaal werden gevorderd en weggevoerd. Na de bevrijding belastten de K.V. N.W.V. en de A.N.W.B. het Bureau voor Watertoerisme met de opsporing van het verloren materiaal. Dit verkeerde, voor zover het terugkwam, bijna zonder uit zondering in deplorabele toestand. Zonder de hulp der Koninklijke Marine en van de Engelse marine zou het doel zeker niet zijn bereikt. In verband met de van hogerhand bevolen concentratie in de sport, waarbij voor iedere sport één bond als leidend lichaam werd geduld, trad in 1940 de Noord-Nederlandsche Watersport-Bond als lid toe, nadat deze was genoodzaakt de naam in Noord-Nederlandsche Water sportvereeniging te wijzigen. Dit was voorwaar een heugelijk feit in de geschiedenis der Nederlandse zeilsport, waar naar leidende personen reeds lang hadden verlangd. Een wegbereider in dezen is de heer J. G. Hibma geweest, gedurende vele jaren voorzitter van „Sneek".
Heden - 1950
Toen door de verenigingen de wil werd getoond om de onder dwang tot stand gekomen samenwerking te bestendigen, was de wens vervuld, die in 1846 Prins Hendrik voor ogen had gestaan. Zij het dat het Verbond geen vereniging was, wel was één organisatie ontstaan voor het gehele land. Juist honderd jaar heeft het geduurd voor de goede gedachte van één man door allen werd aanvaard en zij uitvoerbaar, nuttig en wenselijk werd geacht.
Moge het Verbond in zijn nieuwe vorm zijn taak met succes vervullen. De bevordering van de zeil-, motorboot- en ijszeilsport op het gebied van wedstrijdwezen en toerisme is een even schoon als nuttig doel. Het is een groot arbeidsveld. Het werk komt de gezondheid van ons volk en zijn paraatheid ten goede. Het is ontwikkelend voor zijn karakter. Het maakt wedstrijden mogelijk en het bevordert een vreedzaam contact met het buitenland. Het brengt ook de zorg mee voor het ongerept behoud van schone gebieden van ons land, waar watersport kan worden bedreven en waar recreatie kan worden gevonden. Het houdt de voor ons land zo karakteristieke sport in stand.
Verblijven wij nog eenmaal bij de grondleggende gedachte van Prins Hendrik. Hij wenste het Nederlandse zee¬wezen te bevorderen en koos als doel het houden van roei- en zeilwedstrijden, dus het stimuleren der watersport. Thans is het doel de bevordering der watersport. Is het verband met ons zeewezen verloren gegaan?
Neen. Vele eeuwen van geschiedenis van ons vaderland leveren het bewijs, dat Nederland door de zeevaart tot welvaart en aanzien kwam. De zeevaart, passende bij onze aard, is wel het meest beproefde bestaansmiddel. Onze marine en koopvaardij, onze visserij en sleepvaart verdienen de belangstelling van het Nederlandse volk.
Welnu, de K.V.N.W.V. brengen in de vervulling van haar taak ons volk tot het element, waarmede het zo nauw is verbonden en waarop de strijd om het bestaan ons voert. De belangstelling voor het water wordt opgewekt. Ook zonder dat de beoefenaren der watersport ooit zelf het dek van een groot schip betreden, kunnen zij met hun medeleven en hun belangstelling Nederland's zeevaart dragen.
Alle inspanning is nodig om de leden der verenigingen bijeen te houden, hun het beoefenen van toerisme en wedstrijdsport mogelijk te maken en hen met enthousiasme te vervullen. Zij, die uitverkoren zijn de verenigingen te leiden, mogen de moed en de kracht vinden om de K.V.N.W.V. verder te ontwikkelen. Mogen zij gesteund worden in het geloof, dat zij ook een hoger doel nastreven en dat zij werken in dienst van het nationale belang.
Ernst Crone

Het Koninklijk Watersport Verbond bestaat 100 jaar in 1990: Het water op - 400 jaar pleziervaart in Nederland:
Met 'Het water op, 400 jaar pleziervaart in Nederland' verschijnt voor het eerst een boek over de belangrijke rol van Nederland in de ontwikkeling van de watersport. Dit boek is aantrekkelijk voor zowel de amateurzeiler als de professionele scheepsbouwer, de motorbootvaarder en de surfer, de roeier en de kanovaarder; kortom voor al die mensen die de watersport in ons land beoefenen en een warm hart toedragen. De samenstellers hebben veel nieuw materiaal en onbekende illustraties verzameld. Hierdoor is een ongekend beeld van de Nederlandse pleziervaart ontstaan.
Speciale aandacht is er voor het Koninklijk Nederlands Watersport Verbond, dat in 1890 in Amsterdam werd opgericht. In 1990 bestaat het 100 jaar en zijn geschiedenis wordt in dit boek op de voet gevolgd. Een uitgave ter gelegenheid van het Eeuwfeest van het Koninklijk Nederlands Watersport Verbond en de tentoonstelling 'Het water op' in het Rijksmuseum Nederlands Scheepvaart Museum, zomer 1990.