De Lemsteraak door C.J.W. van Waning

Artikel in de Waterkampioen 1956 naar aanleiding van de keuze van HKH Prinses Beatrix voor 'De Groene Draeck'

Van Waning schrijft:
Nu H.K.H. Prinses Beatrix een Lemsteraak als het jacht harer keuze heeft aangewezen, zullen velen in den lande, zelfs onder degenen, die zich tot „Varend Nederland" rekenen, zich hebben afgevraagd, wat nu precies een Lemsteraak is. Ook in de zeilwereld is voor deze vraag alle aanleiding, vooral omdat zo verschillende schepen als Lemsteraak worden aangeduid.

Lemmer- of Lemsteraak?

Zelfs over de naam van dit scheepstype bestaat geen eenstemmigheid, in zoverre Lemmeraak en Lemsteraak naast elkaar worden gebruikt. De oplossing lijkt eenvoudig, omdat men in Friesland spreekt van een Lemster voor een bewoner van Lemmer, terwijl de gemeente Lemsterland heet. In Amsterdam en elders in Nederland noemt men de boot, die op Lemmer vaart, echter de Lemmer-boot. „De Zeilsport" van H. C. A. van Kampen noemt het scheepstype „Lemmeraak", terwijl „Schepen die voorbijgaan" van H. C. A. van Kampen en H. Kersken Hzn. aan „Lemsteraak" de voorkeur geeft, doch „Lemmeraak" als alternatief geeft.

Ontstaan en groei van de Lemsteraak-vorm

Een nieuw scheepstype komt zelden uit de lucht vallen, de meeste hebben een reeks voorouders en dikwijls ook nazaten. Men spreekt daarom wel van de stamboom van een scheepstype, al is het dikwijls moeilijk deze „genealogie" zuiver na te gaan. De Lemsteraak maakt op deze regel geen uitzondering; niettemin kan op redelijke gronden worden aangenomen, dat de Lemsteraak als Zuiderzee-vissersvaartuig is ontwikkeld en het eerst gebouwd door Pier de Boer (plm. 1840-1900) te Lemmer. Pier de Boer werd 24 september 1837 te Woudsend geboren en stamt uit een schippers- en scheepmakersfamilie. Op 5 maart 1876, dus precies 80 jaar geleden, stichtte hij zijn werf te Lemmer.
Volgens zijn kleinzoon, de heer Ary de Boer, de tegenwoordige eigenaar van deze werf, zou Pier de Boer reeds in 1876 de eerste Lemsteraak hebben gebouwd en wel met een lengte van 36 voet (10.3 m). Dat hij de inspiratie voor dit toen nieuwe model Zuiderzeevissers-vaartuig kreeg uit de scheepsvorm van een bepaald type visaak, zoals deze o.m. op het Heegermeer werd gebruikt, lijkt niet onwaarschijnlijk

Van hout naar staal

De houten Lemsteraken groeiden van 36 voet (10,3 m) naar 38, 40 en tot 42 voet (11,76 m). Toen tegen de eeuwwisseling de staalbouw ook op de Friese werven meer in zwang kwam, groeide de stalen Lemsteraak verder. naar 45, 47 en 50 voet (14,3 m). Met deze 50 voet-Lemsteraken was voor de vissersvaartuigen de grens bereikt. De eerste stalen Lemsteraak werd gebouwd in 1898 door de eertijds vermaarde werf van Crolis te IJlst, en wel voor rekening van Siemen Spaan te Lemmer. Ook de werf van Bos te Echtenerbrug bouwde reeds voor 1900 de stalen Lemsteraken 'Albatros' voor Andries de Blauw en de 'Poolster' voor Rouke Kuipers, beiden te Lemmer. De Gebr. de Boer bouwden in 1902 hun eerste stalen schip en eerst in 1913 hun laatste houten schip.
Het is jammer, en ook de heer A. de Boer betreurt dit uitermate, dat de oude werfboeken van Pier de Boer en zijn zonen ontijdig zijn vernietigd. Mede ter vergelijking met de huidige prijzen en met het oog op de waarschijnlijkheid, dat nog enkele dezer schepen in de vaart zijn, vermelden wij de door Auke van der Zee gebouwde stalen (Lemster)-aken. 

Lemsteraken in Zeeland

Ook de Gebr. De Boer en Bos te Echtenerbrug bouwden evenals A. van der Zee te Joure regelmatig aken voor Bruinisser rekening. Hoewel deze schepen in Zeeland „mosselaken" en ook wel „Bruinisserjachten" genoemd werden, zijn het in scheepsvorm Lemsteraken. Voor deze Bruinisser vissers was snelheid een belangrijke eis, want wie het eerst met verse mossels op de Antwerpse markt verscheen, maakte een hogere prijs dan de vissers, die later kwamen. Een bewijs, dat de goede eigenschappen van de Lemsteraak-vorm ook in Zeeland werden erkend, is wel, dat er twee kruisingen met typisch-Zeeuwse vissersschepen bekend zijn, en wel de „Lemmer-Hengst" en de (Lemmer) Hoogaars. Beide kruisingen vertonen de eivormige waterlijnen en het naar voren en naar achter getilde vlak van de Lemsteraak-vorm. Een zekere tweeslachtigheid van dergelijke hybriden is uiteraard niet vreemd.

Gebruik van de Lemsteraak

De Lemsteraak is oorspronkelijk ge­bouwd voor de visserij op het noordelijk deel der „open" Zuiderzee, dus tussen Lemmer en Den Helder inclusief Marsdiep en Tegelstroom. In de vaak fel stromende vaarwaters, welke de toegan­gen tot de Zuiderzee vormden, kon bij wind tegen tij een gemene zee staan. Zowel aan de zeileigenschappen, als aan de zeewaardigheid, werden daar dikwijls zware eisen gesteld. Volgens „Schepen die voorbij gaan" viste men met de Lemsteraak van november tot half april met sleepnetten op bot en spiering, in het voorjaar met staande netten op haring, later tot juli eveneens met staande netten op ansjovis en van juli tot november met kuilnet, staand net en hoekwant op bot. De zware haringnetten werden echter nooit aan boord genomen, doch vervoerd, geschoten en ingehaald door de bij de Lemsteraak behorende haringvletten, die de haring in het net ook in de dichtstbijzijnde haven afleverden. De Lemsteraak deed hierbij dus alleen dienst als slepend schip en moederschip voor de haringvletten. Naast deze gebruiksvorm staat dan de hierboven reeds genoemde mosselaak in Zeeland.

De kenmerken van de Lemsteraak

Het is ongetwijfeld een hachelijke onderneming te proberen de kenmerken te formuleren van een vaderlands vaartuig, omdat de eigengereidheid van ons Nederlanders in de scheepsbouw tot uiting komt op een wijze, die haast iedere formulering tart. Niet alleen zijn er vele hoofdvormen, doch binnen elke hoofd-vorm zijn weer zoveel variaties ontwikkeld door bepaalde lokale omstandigheden en evenzeer door lokale en individuele opvattingen, dat men wel haast kan zeggen, dat elke werf haar eigen variatie voortbracht. De Lemsteraak maakt op deze regel geen uitzondering, waarbij, althans wat de jachtversie betreft, nog een zekere ijdelheid meespeelt, omdat het nu eenmaal deftiger schijnt te zijn een Lemsteraak te bezitten dan een tjalk. Dit is één van de redenen, waarom het toch zijn nut kan hebben eens na te gaan door welke scheepsvorm en verdere kentekenen dit scheepstype wordt gekenmerkt. De Lemsteraak is een halfoverdekt vissersvaartuig, behorend tot de grondvorm der tjalkachtige vaartuigen.

Eigenschappen

De Lemsteraak-vorm kenmerkt zich door een bijzonder goede zeewaardigheid, gepaard aan zeer goede zeileigenschappen. Zijn zeewaardigheid dankt dit scheepstype aan het grote volume van het voorschip, de sterk vallende kop, de eivorm van de waterlijnen en de overige op zeegang afgestemde lijnen. De Lemsteraak is naar verhouding minder breed en over haar gehele lengte gerekend minder stijf dan een boeier. Haar aanvangsstabiliteit zal dus wat kleiner zijn en dientengevolge zal de Lemsteraak wat sneller en verder overhangen voor zij haar evenwicht heeft ge-vonden. Daar staat echter tegenover, dat althans het Lemsterjacht zodanig geballast kan worden, dat het onkenterbaar wordt.
De heer H. Kersken Hzn, die de bekende Lemsterjachten 'Schollevaer' en 'Schollevaer II' ontwierp voor de heer Bruynzeel, besteedde ook aan de kwestie van de aanvangsstabiliteit bijzondere aandacht, evenals aan de vorm van het onderwaterschip, dat bij de Schollevaer II gepiekt is en een van voor naar achteren doorlopende keelbak toont. Ter vergelijking volgen ook de gegevens van de eertijds vermaarde drie Lemsterjachten 'Salamander', 'Wulp' en 'Onrust' en het grootste Lemsterjacht 'Dolfijn', alle gebouwd bij de Gebr. De Boer te Lemmer. 

Nakomelingen van de Lemsteraak

De Lemsteraak heeft ook onder de Zuiderzee-vissersschepen nakomelingen. 

  • De Wieringer aak is een dochter van de Lemsteraak. Zij is in haar ronde scheepsvormen gelijk, doch is korter bij dezelfde breedte, m.a.w. b:1 is groter dan 1:3. De Wieringer aak is deswege wendbaarder in smalle vaarwaters, doch zij zet door haar geringere lengte minder goed door bij zeegang en is ook minder snel.
  • De Wieringer bol is weer uit de Wieringer aak ontstaan. Zij is in haar grondvorm ongeveer 7,5 m lang over de stevens bij een breedte van 3 m buitenwerks gemeten. De Wieringer bol heeft slechts een korte kleine bun en veelal een plat vlak.
  • De Zeeuwse hybriden Lemmerhengst en Lemmer-hoogaars heb ik hierboven reeds genoemd.
  • Het Lemsterjacht heeft in principe de scheepsvormen en hoofdkenmerken met het vissersvaartuig Lemsteraak gemeen en behoort uit dien hoofde tot hetzelfde grondtype. Anderzijds zijn de afwijkingen van dien aard, dat men het jachttype in de stam¬reeks der Friese akenfamilie eveneens als een dochter van de Lemsteraak kan beschouwen.
    De voornaamste verschillen zijn:
    • Het schip is tot de achterzijde van de kajuitbouw geheel overdekt.
    • De stuurkuip is bij de grotere schepen zelflozend uitgevoerd.
    • Het roer is een jachtroer van het boeiertype. Het heeft dus een vaste helmstok. Grotere schepen kunnen met een stuurwiel worden uitgevoerd. Op de roerkop kan nu een leeuw of andere ver-siering worden aangebracht, terwijl een al dan niet versierde tjalkroerkop eveneens voorkomt.
    • De mast is in het algemeen hoger en de tuigage en zeilage meer verfijnd. De gaffel is gebogen als bij een boeier. Vooral de bijzeilen zijn typische jacht-zeilen, zoals de grote halfwinder, die op de zeer lange kluiverboom kan worden gevoerd.
    • Bij de Lemsterjachten langer dan 15 m is de b:l-verhouding veelal groter dan 1 : 3 b.v. Dolfijn lang 17,5 m, breed 4,95 m, b:l = 1:3,5.

Zolang het een rond schip blijft, is tegen deze verlenging geen bezwaar, doch persoonlijk heb ik wel bezwaar tegen de benaming „Lemsteraak" voor een schip met een recht middenschip. Misschien is de betiteling „boeieraak" (Brandeman, Halley) voor dergelijke schepen gebruikelijk, maar de verbinding boeier- en aak kan ik toch niet wel rijmen.

Conclusie

Zo behoort dan de Lemsteraak in haar eigenschappen en lijnenspel tot de beste en fraaiste scheepsvormen, welke Neerlands rijk gevarieerde zeilvloot biedt. Geboren in Friesland en aan de oude Zuiderzee, vond zij niet alleen snel haar weg in haar eigen omgeving, doch tevens, als geen ander Zuiderzeeschip, veroverde zij een eigen plaats onder de Zeeuwse vissersschepen. Dat de Lemsteraak-vorm ook het hart van de rasechte jachtzeilers zou winnen, lag voor de hand. Merkwaardig is daarbij te constateren, dat de Lemsteraak op Neerlands meren en binnenwateren niet de indruk wekt van de verdwaalde zee-kakelobbus, zoals de botter, de hoogaars en andere zeevissersvaartuigen als regel wel doen.
Misschien komt dit, doordat haar grootmoeder van de Friese meren stamde, misschien doordat de Lemsteraak zich beter dan de andere houten vissersvaartuigen leende tot staalbouw. Bij al deze opvallende charmes mogen wij niet vergeten, dat wel haast geen ander scheepstype zo uiterst gevoelig is voor het zuivere samenspel van haar lijnen, van steven tot steven, van boeisel en berghout, van zeeg en van huid-gangen, van mast, tuig en zeilen. Het is daarom goed, dat de Technische Commissie van het „Comité Varend Nederland" terugging naar de bron en aan de kleinzoon van Pier de Boer opdracht gaf het ontwerp van de 'De Groene Draeck' te tekenen.
Moge aldus uit 80-jarige ervaring de ideale synthese worden benaderd van schone lijnen, zeewaardigheid, zeileigenschappen en handelbaarheid bij redelijk comfort, die varend Nederland voor ogen zweeft als een passend geschenk voor onze Kroonprinses. Dat de „Vrienden van het Ronde- en Plat-bodemjacht" met bijzondere vreugde kennis namen van de keuze van Prinses Beatrix zal niemand verwonderen, die het streven van onze Stichting kent.

Lees het hele verhaal van C.J.W. van Waning in de Waterkampioen van april 1956 nummer 968

pdf Waterkampioen april 1956 nr968 - De Lemsteraak.pdf

Terug naar vorige pagina