Scheepswerven in Makkum

Uit Aldnijs februari 2008 een uitgave van Stichting Ald Makkum e.o.

Het scheepstype Blazer is in Makkum ontwikkeld en om het belang te onderstrepen werd het zelfs afgebeeld in het dorpswapen. De Makkumer zeemeermin toont in de ene hand een kalkoven, en in de andere een blazer. De in het dorpswapen afgebeelde blazer is overigens een ’schilschuyt’. De oorspronkelijke versie van het schip dat de schelpen naar de kalkbranderijen bracht. Een terechte keuze want deze industrie was verantwoordelijk voor de explosieve groei van Makkum. De blazers van de schelpenvissers waren stevig en zwaar gebouwd, met geringe diepgang. Geschikt om in de verraderlijke zeegaten van de noordelijke Zuiderzee te zeilen en droog te vallen op de banken waar de schelpen werden aangetroffen. Na verloop van tijd voorzag één van de plaatselijke scheepsbouwers de blazer van een bun zodat het schip ook voor de gebruikelijke visserij kon worden gebruikt.

Opkomst scheepswerven

Het huidige Makkum bestaat uit twee kernen. In het noorden, rond de huidige protestantse kerk, ontstond een agrarisch terpdorpje. Strategisch gelegen aan enkele waterlopen. Zuidelijk van deze nederzetting kwamen twee natuurlijke waterlopen in zee uit. Vanaf de 11e eeuw bouwden daar twee verschillende kloosters, onafhankelijk van elkaar, beiden een keersluis. Gegevens over de eerste schutsluis vinden we vanaf begin 1300. Dit betreft de niet meer bestaande zuidelijkste zijl. Uit 1440 is de beschrijving van de bouw van een houten schutsluis met nieuw gegraven beloop bekend (locatie huidige sluis). In de nabijheid van deze sluizen ontstond een handelsnederzetting. Statumagebuirte of Statum geheten.
Vanaf 1580 ontwikkelde het buurtschap Statum, zich tot een industriecentrum van formaat. De reeds bestaande steenfabriek kreeg al snel gezelschap van het eerste panwerk (dakpannenfabriek). Deze kleiverwerkende industrieën werden binnen korte tijd in belangrijkheid overtroffen door de kalkbranderijen. Evenals de klei voor de steen- en dakpanfabricage, werd de grondstof voor schelpkalk in de naaste schelpkalk in de naaste omgeving gewonnen. Ook de brandstof voor het bakken en branden, de turf, kwam uit de regio. Het vervoer van en naar de fabrieken geschiedde over het water. Langs weerszijden van de belangrijkste levensader, de Grote Zijlroede, ontstond een lang gerekt lint fabrieksgebouwen.
Het waren nog steeds roerige tijden en uit strategisch belang werden de zeesluizen beschermd door een daar tussengelegen verdedigingswerk, de schans. Dit uit aarde opgeworpen bolwerk belemmerde lange tijd uitbreiding van Statum in zuidelijke richting. Noodgedwongen groeide het fabriekscentrum Statum naar de oude Sint Maartensterp, naar Makkum. Rond 1640 was de verbinding een feit en werd voor het gehele gebied voortaan de naam gebezigd die de oudste rechten bezat; nl. Makkum.
Langs de Grote Zijlroede konden de schepen tot voor de fabrieken komen en deze efficiënte bedrijfsvoering zorgde voor een explosieve groei van de industrie. Aangezien alle vervoer over water plaatsvond was er al snel behoefte aan plaatselijke scheepswerven. Eerst enkel voor reparatie, toen steeds meer schippers en reders zich ter plaatse vestigden, volgde al snel nieuwbouw van schepen.

De locaties van de werven

Locaties langs de Groote Zijlroede waren schaars door de talrijk aanwezige kalk werken en panfabrieken. Alle beschikbare terreinen werden daarom benut. Na de aanleg-verbreding van de Krommesloot, begin 1600, werden de oevers daarvan meteen ingenomen door een aantal scheepshellingen. Vooral de westzijde was een populaire vestigingsplaats voor de scheepstimmerbazen. Op het hoogtepunt vinden we hier tegelijkertijd 6 verschillende werven. De ruimte was beperkt, vooral voor de bouw van grotere schepen, daarom ontstaan eind 1600 de grootste werven ruim buiten de bebouwde kom, o.m. op de Altena’s. Later kwam op deze locatie een boerderij. Toen eind jaren 1970 Eduard de Boer hierin een reparatiewerf begon, hadden de autoriteiten daar de nodige moeite mee. Terwijl 300 jaar tevoren op exact dezelfde plaats al een werf was ge-weest. Tot 1800, tellen we tientallen verschillende werven in Makkum. De Franse Tijd, en de economische neergang die hier het gevolg van was, zorgden voor een rigoureuze sanering in de bedrijfstak. Slechts enkele werven bleven over.

Locaties van scheepswerven
Locaties van scheepswerven

Dit is geen compleet overzicht. Slechts de tot nu toe gevonden namen worden genoemd. N.B. Ook op de noordzijde van de Groote Zijlroede en aan de oostzijde van de Krommesloot zijn werven geweest, evenals op de Altena’s.

  1. 1644: Claes Pieckes eigenaar, daarna Rienck Wijtses. 1718: Jacob Jans Tichelaar en Age Sierx. Daarna Arjen Romkes, 1723: Gerben Rintjes. Vanaf 1827 Jan Ydes Bergsma,de werf blijft daarna in handen van de familie Bergsma.
  2. ±1650: Heere Jaijties, 1681: Gerrijt Dircks
  3. tot 1666: Gerben Fongers, tot 1681: Willem Doedes, daarna Focke Ulbes, Rintje Sipkes.
  4. 1657: Jan Gerbens Brouwer, 1662: Gatse Sweerts, 1678: Baucke Jacobs, daarna Simke Doyes en Ycke Simkes.
  5. De latere werf van Alkema en Amels. 1729: Budde Hendrix, 1758: Wijbe Lieuwes Groenia, daarna Klaas Jacobs en de familie De Boer. De weduwe Doetje de Boer verkoopt de werf in 1837 aan Jan H. Alkema en Gerben A. Bakker. 1918: Cornelis Amels.
  6. Tot 1662: Robijn Claessen, daarna Watse Jenties, Rintie Sipkes, Jetse Sijbolts. Tussen 1737-1749 koopt Jan Monsma het terrein en laat er zijn ‘slot’ bouwen, het latere Sloterdijckhuis, of ten tijde van de Buma’s, het Bumaslot.
  7. Hier zijn minstens 2 verschillende werven naast elkaar geweest.
  8. Bij 8 komen we maar liefst 5 verschillende werven tegen die tegelijkertijd actief waren.
  9. Locatie latere Zwolsmanwerf, pas vanaf 1791(3 jaar na afdamming v.d. kleine sluis).

De Bargekop

Hoewel het nodige nog moet worden uitgezocht, is het zeker dat op deze locatie in ieder geval twee werven in verschillende periodes actief zijn geweest. De Kingmawerf en de werf van Sijbrandij en Polstra.

1. De Kingmawerf: met twee langshellingen. De grote timmerschuur, waarin o.m. de blokmakerij. Op de noordwestkant de smederij.
1. De Kingmawerf: met twee langshellingen. De grote timmerschuur, waarin o.m. de blokmakerij. Op de noordwestkant de smederij.

De Kingmawerf 1779-1813

De toegang tot het terrein was via een bruggetje over de Dijksvaart nabij de touwslagerij (ook van Kingma). Het terrein werd ook wel ’it Wûnser leech’ genoemd, het was lang eigendom van de kerk te Wons. Het was laaggelegen omdat het deels afgegraven is ten behoeve van de gleibakkerij van Kingma (aan de Krommesloot). Om het zuidelijke deel, vanaf de molenkolk, lag een ringdijk en een watermolen(tje) zorgde voor de waterafvoer.

De Kingmawerf is zeker niet de oudste Makkumer scheepswerf, maar dankzij de uitgebreide Kingma-archieven is hier wel het nodige over bekend. Hylke Jans Kingma (1708-1782) kwam al op 12-jarige leeftijd bij de ‘buitenvaart’ en met 18 jaar was hij reeds schipper. Het ’fatzoen der Friesche Koffen’ stond hem niet helemaal aan, en toen hij een nieuw schip nodig had, ging hij tijdelijk in Lübeck wonen, waar hij naar eigen inzichten een schip liet bouwen van groter en ander model, dat toch goed bestuurbaar en snel bleek.
Hij voer er prompt mee naar Bordeaux om een lading wijn te halen. De ’afschepers’ zagen met zorg de wijn vertrekken en de loods bij Texel achtte laveren ’zonder swaarden en geen topzeil’ gekkenwerk, doch Hylke Jansz wist metterdaad iedereen van de snelheid en vaste ligging van het door hem ontwikkelde scheepstype te overtuigen.
Na enkele jaren lucratieve vaart bleef hij met zijn broers Gerben en Gorrit, beiden eveneens schipper, aan de wal ter wille van het besturen van een door hen gestichte ’buitenlandsche negotie’, gevestigd in Workum, waar zij weldra ook een scheepswerf openden. Deze werf werd na 1778, toen de Makkumerzijl werd verwijd ’tot 28 voeten in den bodem’, naar Makkum verlegd. Deze sluisvergroting was deels op initiatief van Hylke Jansz en werd grotendeels door hem gefinancierd. Een flink deel van het voorgeschoten bedrag is nimmer door het Hof van Friesland aan Kingma terugbetaald, een schuld die tot de dag van vandaag nog open staat.
In februari 1813 werd de werf, waar sinds 1807 geen schepen meer waren gebouwd, opgeheven. Van de negen werknemers die het bedrijf vóór 1800 had geteld, was toen nog maar één over. Bij de werf was een blok- en mastmakerij. Hiervoor werd voor f. 25,- per jaar een deel van de timmerschuur op de scheepswerf gehuurd. Er werd voornamelijk voor de eigen werf gewerkt en voor schepen waarvan het kantoor de administratie verzorgde.

Scheepswerf Sijbrandij & Polstra

Rond 1878 startten Sipke Sijbrandij en Eibert Polstra een scheepswerf op de oude locatie van de Kingmawerf. Beide hadden het vak geleerd op een van de andere Makkumer werven. Het is niet aannemelijk dat er toen nog iets aanwezig was van de oude opstallen van Kingma, zoals bijvoorbeeld de timmerschuur of de sleephellingen

Door Jacobus ten Zweege (1855-1917) gemaakte schets van de werf van Sijbrandij & Polstra op de Bargekop. Aan de Kleine Zijlroede v.l.n.r. de ’foarste’ (voorste) houtmolen, de oliemolen en de ‘fierste’ (verste) houtmolen
Door Jacobus ten Zweege (1855-1917) gemaakte schets van de werf van Sijbrandij & Polstra op de Bargekop. Aan de Kleine Zijlroede v.l.n.r. de ’foarste’ (voorste) houtmolen, de oliemolen en de ‘fierste’ (verste) houtmolen

Kennelijk had men werk in portefeuille want de start was voortvarend. Begin 1879 verscheen in de Leeuwarder Courant de volgende advertentie; per direct 4 à 5 timmerlieden gevraagd, verdienste: 15 cent per uur. Daarna volgen met regelmaat nieuwe advertenties in dezelfde courant. Hieruit krijgt men enig inzicht in de gebouwde schepen en bijkomende handel van de werf. Het zijn voornamelijk kleinere gebruiksschepen: pramen, melkboten en schouwen. Slechts een enkele maal komen we een groter vaartuig tegen zoals een tjalk of veerschip. Ook handelde men in gebruikte schepen. Dat is op zich niet vreemd, want het was gewoonte dat de werfbaas bij de opdracht voor een nieuw schip, het oude inruilde. Deze werd, als men er de tijd voor had, voor eigen rekening hersteld en doorverkocht.
Eind 1879 werden zo verschillende vaartuigen aangeboden: een bevaren veerscheepje van 9 ton inclusief inventaris en een potschip. In december dat jaar: een bevaren 18 tons roefschip, en enige melkboten. Minder florrisant verloopt de verkoop van een drietal pramen: 4, 6 en 9 ton metend. Er wordt meerdere keren mee geadverteerd, na een jaar is alleen de 6 tons praam verkocht.
Het is een slecht voorteken als ze, begin 1880, beginnen te adverteren met de leverantie van scheepshout. De eigen voorraad komt eerst in de verkoop, kennelijk leverde dit de nodige baten op, want men laat snel daarna enkele nieuwe scheepsladingen aanrukken. Dit keer slaagt het niet en het komt ook niet meer goed. Op 1 december 1880 volgt op last van deurwaarder Eisma uit Bolsward, de Executoriale verkoop.

De genoemde advertenties in de Leeuwarder Courant kunt u vinden in "Berichten over Werven en Schepen in de Leeuwarder Courant van 1752 tot 1905".

pdf Aldnijs februari 2008: Scheepswerven in Makkum

Zwolsman's werf in Makkum

Scheepstimmerman Willem Everts Zwolsman (1838-1911) neemt in 1868 de werf over van Willem Bakker. De werf was gelegen aan het begin van de Kleine Zijlroede vlakbij de plaats waar in 1778 de Achlumerzijl, of kleine sluis, werd afgedamd en overdijkt. Bij de overname was het een flink bedrijf, waar ongeveer 15 knechten werkzaam waren. Willem bouwde het meest vissersschepen. vooral blazers en aken.
Blazers houden het midden tussen botters en aken. Het zijn schepen die vooral zijn aangepast voor het vissen op Noordzee en Waddenzee. Blazers kwamen vooral voor op Texel, Wieringen. Terschelling en langs de Friese Waddenkust. (Paesens en Moddergat) en op de Zeeuwse- en Zuidhollandse eilanden. De hoge vrijboord en smalle zwaarden waren een typische aanpassing voor het ruwere Noordzeewater. Dit type werd overigens veelvuldig in Makkum gebouwd, ook de werf van Alkema bouwde ze. al waren deze. vaak wat kleinere schepen. voornamelijk bedoeld voor de plaatselijke schelpenvissers. Willem Zwolsman was de eerste bouwer van blazers met twee masten. Dit type werd heel populair vooral bij de vissers van Wierum, Peasens en Moddergat nadat hij in 1876 het eerste schip van dit type leverde aan visser P.W. Post uit Moddergat. Het grootste deel van de vissersvloot van Paesens en Moddergat is hij de stormramp van 1883 vergaan en van de overgebleven blazers verdwenen daarna de meeste naar Zeeland.
Willem Zwolsman had drie zoons: Ulbe ( 1865-1942) die zich in 1892 vestigde als scheepsbouwer in Workum op de nu nog bestaande scheepstimmerwerf "De Hoop", hij bouwde daar de eerste ijzeren coasters. Evert ( 1875- 1942) en Klaas (1877-1946). Evert en Klaas bleven aanvankelijk op de Makkumer werf en schakelden omstreeks 1902 over naar de ijzerbouw. In 1911 vertrok Evert naar IJlst en nam daar de werf van Croles over, met hem ging zijn neef Willem (zoon van Ulbe). De Makkumer meesterknecht Cornelis Amels ging eveneens mee naar IJlst.
Na de verkoop van de werf te Makkum aan S. van der Werff, die nog enkele jaren scheepsbouw pleegde op deze plaats, vertrok ook Klaas naar IJlst om daar samen met zijn broer de werf voort te zetten.
De werf van Zwolsman was een nieuwbouw ijzer- en reparatiewerf. De schepen werden te water gelaten vanaf een langshelling die in de richting van de houtmolen liep. De stenen schuur onderaan de voet van de zeedijk tegenover de visafslag was toen een houten exemplaar. De 'blikken' loods ernaast is hoogst waarschijnlijk door P.S. de Boer gebouwd. Zwolsman bouwde o.m. mooi gelijnde klippers. Voor deze grote schepen is de oude houten klapbrug over de Krommesloot vervangen door een basculebrug met een doorvaartwijdte van 7,50 meter. Evenveel als de sluis en de Vallaatsbrug.
Zwolsman bouwde eens een rijnaak van ca. 500 ton, dit ongeveer 50 meter lange schip kon vanuit de Krommeslootshrug juist wegdraaien in de Groote Zijlroede. richting aardewerkfabriek. Later hij gelijk tij kon het schip door de geheel geopende sluis naar buiten. Bij normaal schutten is de maximale sluislengte 27,50 meter.
Langs de zijkant van de werf, achter de boerderijen van Kleiterp en Oostenveld en het huis van oude Theunis lag een circa 8 m. brede vaart. op ongeveer 10 m. afstand van het Wopkespaad maakte dit een vrijwel haakse bocht richting zeedijk. Zwolsman gebruikte de vaart, oostelijk van zijn werf, voor dwarsscheepse tewaterlatingen, van vooral de kleinere schepen. Was het casco waterdicht dan werd het dwars in deze vaart te water gelaten en verder ter plaatse afgebouwd.
Begin twintiger jaren van deze eeuw werd de werf verkocht aan S. van der Werft deze vertrok omstreeks 1926 naar Bolsward waar hij een dwarshelling aan het Kruiswater betrok. Na de 2e wereldoorlog werd deze opgeheven.

De scheepswerf van Zwolsman bevond zich op de landtong direct ten zuiden van de sluis, waar de dijkvaart aansluit op een stuk van de Kleine Zijlroede.
De scheepswerf van Zwolsman bevond zich op de landtong direct ten zuiden van de sluis, waar de dijkvaart aansluit op een stuk van de Kleine Zijlroede.

De werf van Alkema in Makkum

Jan Hendriks Alkema (1807-1894), was de zoon van de meesterknecht op de oliemolen. Jan schuwde het werk niet bepaald want twee jaar lang werkte hij overdag als hellingknecht en ’s nachts op de oliemolen bij zijn vader. Omstreeks 1837 trok hij de stoute schoenen aan en kon voor f. 900,- de helling overnemen van zijn werkgeefster overdag: Doetje Lieuwes de Boer. Met zijn vijf zonen bouwde hij de scheepswerf, gelegen aan de zuid-zijde van de Groote Zijlroede, voortvarend uit. Zijn blazers, oorspronkelijk enkel gebouwd voor de Makkumer schelpenvissers, werden bekend en toen zij met een visbun werden uitgerust raakten ze ook gewild onder de kustvissers op het Wad en langs de Noordzee. De werfboeken zijn grotendeels bewaard gebleven en bevinden zich in het Fries Scheepvaartmuseum te Sneek. In verschillende delen hield zoon Sjoerd Jans Alkema alle bouwactiviteiten vanaf 1854 tot 1891 bij. Talloze schilschuiten, aken, tjalken, beurtschepen, snikken, pramen en blazers.
Voor de omstreeks 1890 op de Zuiderzee bloeiende ansjovisvisserij bouwde Alkema vele houten aken. Een visser zonder middelen, maar op zijn goede naam geleverd, betaalde eens uit de opbrengst van vier weken zijn nieuwe aak af. Jan Alkema werd opgevolgd door zijn zoon Ynte. Diens schoonzoon was Willem Jans Dijk, toen net als schoolmeester te Makkum benoemd en later bekend als schepenschilder. Houten schepen hadden de voorkeur bij Ynte en hij weigerde in ijzer te bouwen. Dat leidde op de duur tot een breuk met zijn vooruitstrevende zoon Jan Yntes. Bij de oude Alkema bleef hout troef, tot hij de helling in 1918 verkocht aan Cornelis Amels, die veranderde het bedrijf meteen in een ijzerhelling.

De scheepswerf van Alkema aan de Grote Zijlroede
De scheepswerf van Alkema aan de Grote Zijlroede

 


 

Kobus' Schetsboek - Makkum zoals Jacobus ten Zweege dat tekende eind 1800

Dirk Huizinga schrijft:
In 2012 gaf Pieter Jan Tichelaar een boekje uit dat geheel gewijd was aan het leven en werk van Jacobus ten Zweege. Voor die publicatie van de Stichting Tichelaars Historisch Bezit (Makkum) kon Pieter Tichelaar putten uit de vele gegevens die hij verzameld had voor het maken van zijn levenswerk: vier kloeke banden over de geschiedenis van het `Fries Aardewerk, Tichelaar Makkum' (1998) en over bronnen die hij via ondergetekende kon raadplegen uit de nalatenschap van Jacobus ten Zweege, die uiteindelijk via mijn moeder in het bezit was gekomen van de familie Huizinga. Belangrijke elementen daaruit waren de schilderijen van `omke Kobus', zoals Jacobus ten Zweege in de familie werd genoemd, en vooral het schetsboek van hem Uit dat schetsboek zijn een aantal tekeningen door Pieter Tichelaar overgenomen in zijn publicatie. Het leek mij zinvol om daarnaast alle tekeningen voor een breder publiek bekend te maken, wat de reden is dat ik dit boekje heb geproduceerd.

Kobus' Schetsboek - Makkum zoals Jacobus ten Zweege dat tekende eind 1800

Schepen bij de helling aan de Kleine Zijlroede (Jacobus ten Zweege)
Schepen bij de helling aan de Kleine Zijlroede (Jacobus ten Zweege)
De Grote Zijlroede met rechts de scheepswerf Welgelegen en links de fabriek van Tichelaar
De Grote Zijlroede met rechts de scheepswerf Welgelegen en links de fabriek van Tichelaar
Terug naar vorige pagina