Modelbouwers

Je kunt scheepsmodellen bouwen vanaf tekeningen of vanuit bouwdozen. Meestal begint het met een bouwdoos, maar gaandeweg zijn veel bouwers niet tevreden met wat er te vinden is; maten kloppen niet, grof afgewerkt, niet werkend. Vandaar de vraag of het niet mogelijk is om zelf iets te gaan maken. Dat kan bijvoorbeeld met de hulp van een een echte School voor Scheepsmodelbouw in Baasrode van Maurice Kaak. Het bestuur van de SSRP is er in 2016 op bezoek geweest en keek haar ogen uit. Maurice Kaak bezoekt in zijn jonge jaren trouw het archief en de bibliotheek van het Nationaal Scheepvaartmuseum Antwerpen, waar hij door toenmalig conservator Jules Van Beylen wordt opgemerkt. Eind 1972 wordt hij door dat museum als restaurateur van de historische scheepscollectie aangeworven en breidt hij zijn kennis door zelfstudie verder uit. Hij komt in contact met de Zeeuwse modelbouwer Han Reijnhout, met wie een hechte vriendschap ontstaat.

De oorsprong van de School voor Scheepsmodelbouw te Baasrode gaat terug tot de jaren tachtig van vorige eeuw. Maurice Kaak treedt een dertigtal jaar geleden toe als raadgever van de vzw Scheepvaartmuseum Baasrode. De bekommernis van het bestuur spitst zich in hoofdzaak toe op het optimaliseren van de collectie met verantwoorde modellen van schepen die ooit op de overblijvende werven Van Damme en Van Praet in Baasrode werden gebouwd. De enkele tentoongestelde modellen stellen schepen voor van vreemde herkomst, die niets met de plaatselijke geschiedenis te maken hebben. Bovendien zijn het dan nog bouwdoosmodellen, vereenvoudigd en dikwijls misvormd. Voor het bestuur is het heel duidelijk: zelf modellen bouwen in eigen beheer is de boodschap. Als nieuw bestuurslid neemt Maurice met volle overtuiging de leiding van deze missie op zich. In deze jarenlange periode bouwt hij samen met de modelbouwers zo een 54-tal modellen. Deze collectie is te zien in het Scheepvaartmuseum Baasrode.


Marchienus de Jonge

In 1904 op 26 februari werd Marchienus de Jonge in Harlingen geboren aan boord van een 80 ton metende Groninger tjalk, 'De Vrouw Antje'. Het schip is al lang ter ziele, maar wie in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen komt, kan daar het model bewonderen van deze binnenvaarder, waarmee vader De Jonge - in Veendam geboren en getrouwd met een schippersdochter uit het Friese Wolsum (bij Bolsward) - turf uit de Drentse Zuidoosthoek haalde om die zelf in de stad te verkopen. Marchienus heeft dat model eigenhandig gebouwd en dat er „Sneek" op staat komt doordat de de Jonges later die stad als domicilie hadden gekozen. Daar gingen zij in 1922 ook wonen: „vader kon zich vanwege zijn reumatiek op het schip niet meer redden en moeder, die al dertien keer geopereerd was, was ook niet veel meer, als is ze toch nog 91 geworden met een makkie".
In datzelfde Sneek, waar Marchienus in de jaren '30 een avondtekenschool bezocht, in het bouwvak heeft gewerkt, in de jachtbouw en de jachtverhuur heeft gezeten en zeven jaar ook brugwachter was - grotendeels op de Póllebrug, „een mooi rustig brugje, had hij in het huisje veel tijd voor zijn liefhebberij, de modelbouw van schepen.
Toen Chienus 18 jaar was, maakte hij zijn eerste model. Dat was in 1922 en mirabile dictu bestaat dat model niet alleen nog en het werd al in 1947 eigendom van het museum, doordat de heer J. van der Weij de paviljoentjalk „Fortuna" bij de opening aan het F.S.M. schonk. Zoals bekend heeft een paviljoentjalk geen roef, maar een verhoogd achterdek, „paviljoen" genoemd. Het dek ligt achter de luikenkap gelijk met de bovenkant van het boeisel.

Spiegel der Zeilvaart september 1978 nummer 4 - Marchienus de Jonge heeft in 55 jaar een vloot van scheepsmodellen gebouwd

„In die 'Fortuna' heb ik duizend uren werk zitten", herinnert de bouwer zich na 55 jaar nog. „Maar ik had toen wel al verschillende scheepjes gemaakt, al was dat niet meer dan jongenswerk. De 'Fortuna' was mijn eerste echte model. Toen had ik dat al: als ik een mooi schip zag, moest ik dat maken. Op het oog. Ja, alle modellen heb ik praktisch op het oog gemaakt. Tekeningen had ik niet nodig. Ik wist immers heel goed hoe een schip er uitzag? Ik was er toch in geboren? Ik kende alle verbindingen."
Als ik vraag, of het juist is, dat de Jonge, zoals men zegt, wel 90 modellen heeft gemaakt, reageert hij: „De mensen zeggen en schrijven zoveel. Maar om de 50 zal het toch wel lopen. En ik zou niet weten hoeveel tijd daarin is gaan zitten. Die 1000 uren van de 'Fortuna' heb ik onthouden, maar verder weet ik het niet. Ja, mijn laatste model, vorig jaar in Baarn gemaakt, dat kostte negen maanden. Nee, geen hele dagen. Ik begon na het middageten en dan werkte ik door tot een uur of tien, half elf 's avonds. Ik heb nog nooit op een zaterdagmiddag met mijn vrouw boodschappen gedaan. Ze liet mij altijd naar mijn schuur of mijn zolder gaan en heeft nooit aanmerkingen gemaakt (in zijn Harlinger-Fries zegt de Jonge letterlijk: „se is der nooit over fallen")".
De tentoonstelling in het FSM in Sneek in 1978 geeft uiteraard niet meer dan een keuze uit de werkstukken van deze modellenbouwer pur sang. Van voor en in Wereldoorlog II dateren de al genoemde 'Fortuna', de dito 'Frisia', drie zeilschouwen en een 16 m2, ook wel grote BM-er genoemd, ontwikkeld uit de BM-klasse en gebouwd met latten volgens een vinding in de jaren '30 van H. Bulthuis in Bergum. In zijn Sneeker jaren heeft de Jonge heel wat kleine en grote modellen gebouwd, zoals de tentoonstelling laat zien. Daar is het uit 1946 daterende grote, fraai gedetailleerde en versierde model van het Friese Statenjacht, in de 18de eeuw gebruikt voor reizen van hoogwaardigheidsbekleders, eigendom van de provincie Friesland die in haar Jouster boeier Friso, zoals bekend, ook een hedendaags Statenjacht bezit, zij het geen admiraliteitsjacht meer zoals vóór 1795.
Dit opvallende model wordt in de vitrine gezelschap gehouden door het kofschip 'Lodewijk Wartna', dat de Jonge in 1949 voor een Fries bedrijf vervaardigde, toen een der firmanten de leeftijd der zeer sterken had bereikt. Het betreffende bedrijf was twee eeuwen geleden gestart met zo'n kof.

pdf SdZ 1978 nr04 september - Marchienus de Jonge heeft in 55 jaar een vloot van scheepsmodellen gebouwd

Daniël Hazenberg en zijn zoon Jelle Hazenberg

Goede scheepsmodellen geven aan het publiek het beste beeld over de bouw van schepen. Modellen die als museumobject gebruikt worden, moeten aan een aantal criteria voldoen. Ze moeten gemaakt zijn op de juiste schaal, ze moeten gedetailleerd zijn en de afwerking moet perfect zijn. De modellen van vader en zoon Hazenberg, die veelal in opdracht van het Rotterdamse Maritiem Museum Prins Hendrik gemaakt zijn, voldoen aan deze criteria en zijn in het museum te zien. Ze dienen nu als bron van informatie bij de restauratie van vaartuigen die van de sloop gered worden. Daniël Hazenberg (1877-1945) en zijn zoon Jelle (1910-1983). De laatste was van februari 1948 tot 1 augustus 1975 in dienst van het museum als scheepsbouwer.
Van Daniël Hazenberg is bekend dat hij zijn modellen bouwde naar opmetingen van een werkelijk bestaand schip, soms in combinatie met een scheepstekening. Alle modellen van zijn hand die in het bezit kwamen van het museum, werden op spanten gebouwd. Dat wil zeggen dat de modellen niet gemaakt werden van een massief blok hout, maar werkelijk met spanten en huidgangen werden vervaardigd, zoals ook het werkelijke schip was gebouwd.
Van de werkwijze van Jelle is meer bekend. Zijn voorkeur ging uit naar het bouwen van modellen van ijzeren binnenvaartschepen, die hij meestal vervaardigde van messing platen en soms van blik. Als basis voor een nieuw te bouwen model diende zo mogelijk een scheepsbouwkundige tekening, meestal uit de museumcollectie. De ontbrekende gegevens werden aangevuld met waarnemingen die hij deed op nog bestaande schepen van het type waarvan een model gebouwd werd. Veel details kon hij nabouwen door op zijn geheugen af te gaan en door zijn grote kennis van binnenvaartschepen.

Het boek "De Hazenberg Modellen" (uitgave 1991) door Henk Dessens, conservator van het Maritiem Museum in Rotterdam

Henk Dessens vertelt met de beschrijving van de scheepsmodellen van twee Groninger binnenschippers het verhaal van de Nederlandse binnenvaart tussen 1880 en 1940. Hij studeerde sociale en economische geschiedenis te Leiden (1973-1980) en trad in 1982 in dienst bij het museum. Hij heeft een voorliefde voor de oudNederlandse ronde- en platbodemschepen. In het boek worden 31 modellen beschreven die gebouwd zijn door Daniël Hazenberg en zijn zoon Jelle. 
Na een beschrijving van de activiteiten van vader en zoon Hazenberg wordt in zes hoofdstukken ingegaan op verschillende scheepstypen, gerangschikt naar provincie. Een aantal typen wordt apart besproken. Na een handige lijst, die een omschrijving van de gebruikte technische termen vermeldt, is er een opgave van scheepsmodellen die besproken worden. Veel aandacht is in de uitgave geschonken aan de illustraties. Het fotowerk ziet er goed verzorgd uit.
Niet alleen informatie over de nagebouwde schepen wordt gegeven. Ook allerhande andere zaken komen aan bod. Zo blijkt dat de "Meetbrief voor Zeeschepen" van de klipperaak 'Actief' (voorheen 'Twee Gebroeders') gedrukt is op linnen en zich in de collectie van het museum bevindt. Twee recepten zijn in het boek te vinden om bruine of zwarte kledensmeer te maken, nodig voor het waterdicht maken van kleden die over de luiken gespannen werden. Trof men een bosje stro aan achter op het roer, dan was het schip te koop.
Jelle Hazenberg bouwde als laatste de houten Groninger paviljoentjalk "Lukkina". Als voorbeeld diende de in 1880 op de Zuiderzee bij Lelystad vergane tjalk Zeehond. Ook aan de kleine,details is bij het nabouwen van de schepen aandacht geschonken. Was iets na een gesprek of bij navraag naar gegevens niet duidelijk, dan werd er weer gecorrespondeerd en om nadere informatie gevraagd, zoals uit een opgenomen briefje blijkt.
Jelle, in dienst van het museum, kreeg ook wel eens opdrachten van zijn werkgever waar hij niet zo gelukkig mee was. Met tegenzin werkte hij aan een model van het ijzeren klipperfregat "Nestor". Hij moest hierbij terugvallen op de scheepstekeningen en een aquarel van het schip. Hij kon niet afgaan op zijn geheugen of algemene kennis. Kenners kwamen tot de conclussie dat er een fraai nagebouwd model ontstaan was.
In het Rotterdamse museum is ook een nagebouwd exemplaar van het stalen lemsteraak-jacht "De Groene Draeck" te vinden. Het schip wordt door de koninklijke familie nog gebruikt. Het werd in 1957 aan prinses Beatrix aangeboden. Hazenberg bouwde zijn model eveneens in 1957. Als uitgangspunt werden voor de bouw (schaal 1:20) de tekeningen van de scheepswerf G. de Vries Lentsch jr te Amsterdam gebruikt.
Al met al een lezenswaardig en bekijkenswaardig boek, dat zeker voor liefhebbers van de bouw van scheepsmodellen heel wat te bieden heeft.

Terug naar vorige pagina