Gebr. Wildschut - Gaastmeer

Als je de plek ziet waar vanaf 1857 de werf De Vlijt gesitueerd was, dan kan je je afvragen wat iemand daar moet met een scheepswerf. Gaastmeer is in die tijd over land immers onbereikbaar. Je hebt er ook weinig te zoeken. Je moet vanuit Heeg ruim een uur door drassige velden lopen om er te komen en er woont vrijwel niemand. Vervoer gaat in die tijd over het water. Gaastmeer bestaat midden 1800 uit een kerkje, een paar boerderijen en twee woningen van vishandelaren. Het zijn die twee vishandelaren, die belang hebben bij een werfje in Gaastmeer. Zij laten in het midden van de 19e eeuw een werfje bouwen in Gaastmeer.

Roelof Ages Wildschut, in Heeg geboren in 1800, is als scheepstimmerknecht werkzaam bij deze werven van Palsma in Heeg. Als de laatste werfbaas in 1857 overlijdt, blijft hij niet in Heeg rondhangen, maar verhuist hij met zijn gezin naar Gaastmeer, waar hij werfbaas kan worden op het nieuwe werfje dat de gebroeders Wieger, Sippe en Jan Wiegers Visser er hebben laten bouwen. Deze palinghandelaren hebben belang bij een onderhoudswerf in Gaastmeer. Voor de schepen, maar ook aan de leggers waar de paling levend in wordt bewaard en die in grote getale in Gaastmeer in het water liggen.

Alle palingaken komen hun lading halen in Gaastmeer en het is handig als deze schippers daar ook wat onderhoud en kleine reparaties kunnen laten uitvoeren. Dan hoeven ze daarvoor niet naar de werf van de Jong in Heeg of naar die van Eeltsjebaes in Joure. Nieuwe palingaken en aalboeiers warden in Heeg gebouwd bij De Jong (voor de fa. W. en A. Visser & Zn., de eigenaar van de werf) en in Joure bij Eeltje Holtrop van der Zee (voor de Gebroeders Visser uit Gaastmeer). Rintsje Visser uit Workum laat ook aken bouwen in Workum.

Roelof Wildschut in 1886 eigenaar van de werf in Gaastmeer

Vanaf 1857 is Roelof Wildschut baas op de werf die hij huurt van de gebroeders Visser in Gaastmeer. Zijn werkzaamheden warden vooral bepaald door de schepen van en voor de visserij. Onderhoud aan palingaken en aalboeiers. Roelof overlijdt in 1862 en wordt opgevolgd door zijn oudste zoon Lourens. Deze huurt de werf tot 1876. De scheepshelling, timmerschuur en grond komen dan in openbare verkoop en Lourens Wildschut wordt de koper van de werf. Nu is hij werfeigenaar en werfbaas van het bedrijfje waar hij van jongs af aan gewerkt heeft. In 1886 overlijdt Lourens, waarna zijn oudste zoon Roelof de werf over neemt.

Scheepswerf 'De Vlijt' van de Gebr. Wildschut in 1907
Scheepswerf 'De Vlijt' van de Gebr. Wildschut in 1907

Hij bouwt die eerste jaren vooral eiken Staverse jollen voor vissers in Workum, Hindeloopen, Molkwerum, Stavoren en Laaksum. Die gebruiken de jollen in het voorjaar voor de vangst van haring en ansjovis en in het najaar voor de vangst van paling. De jollen die hij bouwt, krijgen een herkenbare eigen vormgeving, net ietsje anders dan de jollen uit Stavoren. Bovendien schakelt Wildschut in 1904 over op de ijzerbouw. Opvallend is, dat hij gedurende de periode van ijzerbouw ook nog houten jollen blijft bouwen. Bijzonder, want houtbouw en ijzerbouw stellen heel verschillende eisen aan het vakmanschap van de scheepsbouwers en de uitrusting van de werf. Als ijzeren scheepsbouw maakt de werf vooral naam met de bouw van skûtsjes. De overstap naar ijzer legt de werf bepaald geen windeieren, maar deze zakelijke voorspoed kan niet verhinderen, dat werfbaas Roelof Wildschut voortdurende twisten heeft met zijn jongere broers die ook op de werf werken.

Age, JelIe en Jetze Wildschut nemen de werf over in 1909

In 1909 houdt Roelof het daarom voor gezien en nemen Age, Jelle en Jetze het roer over. De onenigheid tussen deze broers wordt daarmee echter niet opgelost en als na de Eerste Wereldoorlog de vraag naar nieuwe schepen plotseling wegvalt, besluit Jelle en even later ook Age te emigreren naar Amerika, nadat Jetze de werf van Age over heeft genomen. Samen met zijn zoon Lourens schakelt Jetze over op de bouw van jachtjes. Na het overlijden van Jetze in 1950 besluit Lourens met de werf te stoppen in 1953.

Een uitgebreid verhaal over de werf van de Gebr. Wildschut staat op www.skutsjehistorie.nl.

Elisabeth Jacoba AM33, gebouwd in 1933
Elisabeth Jacoba AM33, gebouwd in 1933

Van de Staverse jollen is niet altijd met zekerheid te zeggen wanneer ze door wie gebouwd zijn

Het mooiste is, als er een oorspronkelijk werfplaatje in het schip zit en er zo mogelijk kenmerken zijn aangebracht met betrekking tot het bouwjaar en/of de bouwer. Dat is echter lang niet altijd het geval. Ook de typische werfkenmerken zijn niet doorslaggevend, want veel jollen hebben na meerdere restauraties een ander uiterlijk gekregen dan ze van oorsprong hadden. Zo staat de gerestaureerde jol ST63 te boek als jol van Roosjen uit Stavoren, terwijl het schip alle kenmerken heeft van een Wildschutjol, op het roer na. Omgekeerd wordt van de herfstjol HI5 (van Ton Tekstra) gezegd dat ze een Wildschutjol is, terwijl ze alle kenmerken heeft van een jol van Roosjen.

De vissersjollen van Wildschut onderscheiden zich niet alleen door de volle kop, maar ook door een wat meer barokke vormgeving. De boorden buigen nadrukkelijker naar binnen, de spiegel heeft een fraaie hartvorm (en niet de wat stijvere vorm van een tulp als bij Roosjen), het roer is ietsje breder en voorzien van een kop die op een roerklik lijkt zoals bij sommige skûtsjes. Het roer van de jollen van Roosjen is iets smaller en de kop boven het helmhout heeft de bolle vorm van een iets ingezakt hoedje. Spiegel en roerkop zijn daarmee eenvoudig te beoordelen aanwijzingen bij de vraag of een jol bij Roosjen of bij Wildschut is gebouwd. In de loop der jaren kan er echter van alles gebeuren met een schip. Douwe Roosjen overleed in 1906. Na die tijd zijn er dus geen Roosjenjollen meer gebouwd. De Wildschutvormen zijn in de 20e eeuw gaan domineren en ook Roosjenjollen zijn bij reparaties en opknapbeurten wel eens voorzien van een roer dat eigenlijk bij een Wildschutjol hoorde. Ook op dat gebied is er de nodige onduidelijkheid. De spiegel en de kop van jollen zijn minder gemakkelijk te `verbouwen'. Roosjen bouwde jollen met een relatief spitse kop (dus spitse waterlijn), terwijl Wildschut jollen bouwde met een veel vollere kop (en dus stompere waterlijn). Wildschut heeft ook jollen gebouwd (zoals de ijzeren ST56) met een geheel stompe kop. Dat zie je bij Roosjen niet. Zelfs de extreem brede ST16 heeft altijd nog een spitse kop. En...Roosjen gaf zijn jollen nooit de mooie hartvormige spiegel die de jollen van Wildschut wel allemaal hebben.


De geschiedenis van Scheepswerf Wildschut (bron degaastmar.nl)

Het gaat de palinghandel in Friesland voor de wind, zo halverwege de negentiende eeuw. Vanuit de drie centra van de palinghandel, Heeg, Workum en Gaastmeer, varen de robuuste palingaken met wel 15.000 pond levende paling naar Londen. Als alles meezit, halen ze wel zes reizen per jaar. En dan gaan er ook nog ladingen met wat kleinere aken en boeiers naar Amsterdam, dat ook een goed verkooppunt is. En al die paling voor de verkoop moet eerst ingekocht en verzameld worden, voordat de aken geladen kunnen worden. Dat gebeurt door tientallen bunschepen, die door heel Friesland langs de vissers gaan om paling in te kopen. Er kan meer paling verkocht worden dan er in Nederland gevangen wordt, dus halen bunschepen ook paling uit Noord-Nederland en -Duitsland en gaan palingaken aan het eind van het seizoen nog wat ladingen halen uit Denemarken, de zogenaamde Sont-paling.
Gaastmeer neemt met drie palingaken een bescheiden plaats in bij de handel op Engeland. Heeg en Workum zijn beide elk ongeveer twee keer zo groot. Maar dat geldt niet voor de opslag van de levende paling. Als je paling voor wat langere tijd levend en gezond wilt houden, dan moet je in Gaastmeer zijn. Daar, in de Wijde Sloot met zijn altijddurende stroming van helder water, liggen de leggers met levende paling. Zo’n legger is een grote, rechthoekige bak die voor het grootste deel onder water ligt, met wanden van koperen gaatjesplaat, zodat het water in en uit kan stromen. Het is in Gaastmeer dus een af- en aanvaren van buizen, boeiers en aken om paling af te leveren of een aak te laden. Maar in de wintermaanden is het wat rustiger. Dan is het tijd om de schepen een onderhoudsbeurt te geven voor ze het volgende seizoen in gaan. Vooral van de palingaken wordt met die reizen over de Noordzee veel gevergd en die moeten tiptop onderhouden worden. Uit de administratie van het kantoor van Heeg weten we, dat een jaarlijkse onderhoudsbeurt van een palingaak wel tussen de 500 en 800 gulden kost.
Wieger Wieger Visser, de baas van het kantoor van Gaastmeer, laat zijn aken in Heeg onderhouden, omdat Gaastmeer geen scheepshelling heeft, maar door de toegenomen bedrijvigheid besluit hij om in Gaastmeer een eigen scheepswerf met helling te laten bouwen. Niet alleen voor die drie palingaken, maar ook voor de kleinere schepen zal er werk genoeg zijn. Trouwens, om een legger te bouwen en te onderhouden heb je ook scheepstimmerlui en een helling nodig. In 1857 wordt de nieuwe scheepswerf met een schuur van ca. 20 meter, een sleephelling en een woonhuis voor de werfbaas geopend.

pdf Geschiedenis Scheepswerf Wildschut

Alle resultaten

Overzicht van schepen in het Stamboek, gebouwd door de Gebr. Wildschut

In Gaastmeer schakelden de gebroeders Wildschut in 1904 echter over op ijzerbouw. Opdrachtgevers voor de bouw van vrachtscheepjes en pramen bestelden vanaf 1900 vooral staalijzeren schepen. Die waren sterker, ruimer en goedkoper in onderhoud dan de 19e eeuwse houten uitvoeringen ervan. Het is daarom opvallend, dat er bij Wildschut slechts vier ijzeren vissersjollen zijn gebouwd: de UK67 (later LE120, WON17) in 1910, de ST49 in 1911, de ST26 in 1912 en de ST56 in 1913. Deze jollen vallen op door hun dikke, stompe koppen, terwijl de ‘jollenkruiser’ Brunte uit 1930 juist een opvallend spitse kop heeft. Maar dat schip was dan ook een kruising tussen een scherpjacht en een jachtjol. Het is in de beginjaren van het Stamboek wel geregistreerd, maar hoort als type niet in het Stamboek thuis.

Spiegel der Zeilvaart februari 1988 nummer 1 - Scheepswerf Wildschut in Gaastmeer

Tussen 1857 en 1953 hebben in het Friese plaatsje Gaastmeer vier generaties van het scheepstimmergeslacht Wildschut zich toegelegd op het bouwen van schepen. Het waren schepen in alle soorten en maten. Zo liepen onder andere klippers, tjalken, skûtsjes, tjotters, BM-ers en houten motorboten van de aan het Piel gelegen helling. De Wildschuts hebben hun bekendheid vooral te danken aan de door hen gemaakte Staverse jollen. Van deze typische „Wildschutjollen" varen momenteel nog minimaal tien - zowel van ijzer als van hout - rond. Dat dit scheepstype ook voor de Wildschuts van veel betekenis is geweest, blijkt wel uit het feit dat in de stamboom twee keer de meisjesnaam Joltje voorkomt.
Aan de hand van velerlei gegevens onder andere geput uit het bevolkingsregister te IJlst, brieven van nabestaanden en krantenberichten, is de historie van deze familie zo nauwkeurig mogelijk gereconstrueerd. Daarbij is ook aandacht besteed aan de door hen gebouwde schepen.

pdf SdZ februari 1988 nr01 - Scheepswerf Wildschut in Gaastmeer

Op 28 juni 2008, organiseerde Gaastmeer zijn eerste 'open dag'. Dirk Huizinga doet in de Spiegel der Zeilvaart verslag.

Op 28 juni 2008, organiseerde Gaastmeer zijn eerste 'open dag'. Een dag waarop het dorp zich presenteert aan bezoekers. Gaastmeer, een dorpje even ten zuidwesten van Heeg met minder dan 300 inwoners, mobiliseerde wel 31 bedrijven en 15 verenigingen en stichtingen in het dorp om deze dag tot een succes te maken. Voor liefhebbers van oude schepen was de dag bijzonder, omdat de voormalige scheepswerf van de gebroeders Wildschut een centrale plaats had gekregen. Eigenaren van schepen die in het verleden bij Wildschut gebouwd zijn, waren met hun schepen uitgenodigd elkaar te ontmoeten bij de voormalige werf. Dat zorgde voor een uniek beeld van wat deze werf in bijna honderd jaar gepresteerd heeft. Martiem publicist Dirk Huizinga heeft daarover in 2009 een uitgebreid artikel geschreven in de Spiegel der Zeilvaart.

pdf SdZ Juli 2009 nr05 - Scheepswerf De Vlijt in Gaastmeer in de schijnwerper

Terug naar vorige pagina