Zeilverenigingen voor zeevarenden

27 januari 2023

Hollandse kooplieden uit de Gouden Eeuw waren de eerste plezierzeilers in Europa en waarschijnlijk ter wereld. Zij lieten 'plezierjachten' bouwen voor recreatief gebruik. Ruim twee eeuwen later was dat plezier in zeilen bij de maatschappelijke elite natuurlijk nog niet verdwenen. Er werden ook hardzeilerijen georganiseerd, zeilwedstrijden op de Zuiderzee voor Amsterdam bijvoorbeeld. In het midden van de 19e eeuw werden voor dat doel zeilverenigingen opgericht, zoals de Koninklijke Nederlandse Yacht Club in Rotterdam, de Koninklijke Zeil- en Roei Vereniging in Amsterdam en de Zeilvereniging het IJ. De grote stimulator daarbij was Prins Hendrik "de zeevaarder", de derde zoon van koning Willem II, die op bovenstaand schilderij uit 1865 aanwezig is op de botter tijdens een wedstrijd bij Marken (schilderij FSM). Een jaar na de oprichting van de KNZRV in 1847 werd in Leeuwarden de zeilvereniging Oostergoo opgericht, genoemd naar de Friese regio waar de oprichters woonden. En net als de Koninklijke Nederlandse Yacht Club waar Prins Hendrik zich zo voor had ingespannen, noemt ook de zeilvereniging Oostergoo in haar statuten het doel van de vereniging niet dat ze de pleziervaart wil stimuleren, nee, ze wil 'bevorderen, aanmoedigen en ondersteunen van al wat van nut kan zijn voor de scheepvaart en het zeewezen en hetgeen daarmede in betrekking staat.' (artikel 1, Zeilvereniging Oostergoo). Het was Gerard ten Cate die onderzoek doet naar de geschiedenis van Oostergoo, die mij daar op attendeerde. Die opmerkelijke doelstelling blijkt niet exclusief te zijn voor ZV Oostergoo. Ook de KNYC beoogde 'het opwekken van de lust tot het zeewezen' en wenste te bevorderen dat jongens uit de volkswijken leerden om te gaan met roei- en zeilvaartuigen, wat een kweekvijver moest zijn voor goede zeelui voor de marine en de koopvaardij. De Zeilvereniging Oostergoo formuleert in artikel 2 van de statuten hoe zij haar doel wil bevorderen: Er wordt jaarlijks een Hardzeilpartij gehouden. Bovendien ondersteunt de Zeilvereniging de Koninklijke Vereniging voor zeewezen en scheepvaart en is ze als subcommissie van de Kweekschool voor de Zeevaart te Leiden werkzaam en verleent ze ondersteuning aan daarvoor geschikte jongelingen om voor de zeevaart te worden opgeleid.

Of deze zeilverenigingen voor de maatschappelijke elite ook geslaagd zijn in hun doelstelling is niet bekend. Ik vermoed dat de zeilende kapper uit Bergum, Hendrik Bulthuis, met zijn voor zelfbouw ontworpen BM-er meer gedaan heeft voor de verbreding van de zeilsport onder de bevolking dan de genoemde jachtclubs. Of het plezier in het varen met een eigen bootje ook geleid heeft tot grotere belangstelling om zich te laten opleiden voor de marine of de koopvaardij is evenmin bekend, maar zeker niet uit te sluiten. Zowel de opleiding voor de marine in Den Helder als de zeevaartscholen hadden nog jarenlang zeilsloepen waar de jongens-in-opleiding mee leerden zeilen, wat natuurlijk aantrekkelijk was voor hen die reeds zeilervaring hadden.

Het blijft natuurlijk interessant dat de eerste zeilverenigingen van ons land ruim 170 jaren geleden niet opgericht werden om een direct eigenbelang te dienen. Dat wordt tegenwoordig vanzelfsprekend gevonden voor een sportvereniging, maar deze verenigingen hadden een verder gelegen maatschappelijk doel. In die zin past het bij de geschiedenis van succesvolle ondernemers tijdens de industriële opbouw van Nederland honderd jaar geleden, die niet alleen aan bedrijfswinsten dachten, maar ook aan het welzijn van de arbeiders. Grote ondernemers als Stork in Hengelo met zijn machinefabriek, Van Heek in Enschede met de textielindustrie en Philips in Eindhoven met de lampenfabriek zorgden tevens voor nieuwe woonwijken bij hun bedrijf waar hun arbeiders konden wonen, voor badhuizen waar ze zich konden wassen en bibliotheken voor de algemene ontwikkeling van hun personeel. Ook stichtten ze fabrieksscholen voor de jongens en huishoudscholen voor de meisjes. Al met al hebben zij het welzijn en de ontwikkeling van de voormalige, arme landarbeiders aanzienlijk verbeterd zonder dat dit voor hun een verplichting was. In die zin is het zo gek nog niet dat een maatschappelijke elite met het oprichten van een zeilvereniging niet alleen aan zichzelf denkt, maar ook aan meer algemene doelen die zij belangrijk vindt. Het is wel een zorgmodel dat tegenwoordig als bevoogdend wordt ervaren. We zien arbeiders nu als zelfverantwoordelijke individuen die voor zichzelf kunnen zorgen. De overheid laat de ondernemers belasting betalen en geeft dat vervolgens uit aan algemene maatschappelijke doelen. De verbondenheid binnen de samenleving gaat daarmee echter verloren. Wat in theorie maatschappelijke winst lijkt, pakt in de praktijk uit als verlies door abstracte technocratie en persoonlijke onverschilligheid.

 


 

Terug naar vorige pagina