Wieringen, de Afsluitdijk en de Wieringeraak

Spiegel der Zeilvaart 2007: De zeilvaart, de zeilende visserij, het zeewier, de schepen en de havens staan centraal

In het kader van het 75-jarig jubileum van de Afsluitdijk wordt in een reeks van drie artikelen een beeld geschetst van het eiland Wieringen vóór de Zuiderzeewerken, de veranderingen door de Afsluitdijk en tot slot de ontwikkelingen in de laatste vijftig jaar. Hierbij staan de zeilvaart, de zeilende visserij, het zeewier, de schepen en de havens centraal.

Het eiland Wieringen bestaat al lang. Het lag wat geïsoleerd in het Waddengebied tussen Texel en het vasteland van Noord-Holland en heel lang veranderde er maar weinig. Dit duurde tot 1920. In dat jaar begon men in het kader van de Zuiderzeewerken met de bouw van de dijk tussen Wieringen en de Anna Paulownapolder. Met het gereedkomen van deze dijk - in 1924 - was Wieringen eiland af. Met het droogvallen van de Wieringermeer - in 1930 - werd het zelfs deel van het vasteland. Het meest bekend is echter de dijk tussen Wieringen en Friesland, de Afsluitdijk.

Eiland tot 1891 zonder haven

Wieringen was als eiland wel volledig afhankelijk van scheepvaartverkeer, maar het heeft eeuwenlang geduurd voordat er een haven kwam. Ook in de negentiende eeuw had Wieringen, in tegenstelling tot de andere (toentertijd) Noord-Hollandse eilanden Urk, Marken, Texel, Vlieland en Terschelling, nog geen haven. Het ontbreken van een haven was een groot gemis. Er was geen beschutting met slecht weer en ook in winters met veel ijsgang in de Zuiderzee had men grote problemen om de schepen schadevrij te houden. Er waren maar een paar plaatsen waar men dicht bij de wal kon komen, maar altijd moest men bedacht zijn op weersveranderingen. De vissersschepen lagen vaak droog vlakbij de dijk. Met uitvaren was men dan weer afhankelijk van het getij.
Geduld was destijds een goede eigenschap. Na tientallen jaren aandringen en verzoeken indienen kreeg De Haukes aan de westkant van Wieringen in 1891 dan toch eindelijk een haven. Een officiële Rijkshaven nog wel. Overigens was er op Wieringen uiteraard zeer veel gesteggel geweest tussen Oost- en West-Wieringers over waar de haven zou moeten komen: bij Den Oever (oost) of bij De Haukes (west).

Visserij

Wieringen was van oudsher geen eiland waar de visserij de boventoon voerde. Dit kwam door de geïsoleerde ligging als eiland, de geringe bevolking en de bederfelijkheid van het product. De echte ontwikkeling van de visserij vond plaats in de tweede helft van de negentiende eeuw. De groei van de visserij in deze jaren deed zich overigens niet alleen op Wieringen, maar in het hele Zuiderzee gebied voor. De betere conserveringsmogelijkheden van het product, de groeiende stadsbevolking en van daaruit de gestegen vraag naar vis als goedkoop volksvoedsel maakten het vissen economisch aantrekkelijker.

Scheepstype Wieringeraak

In 1905 telde de Wieringer vloot 202 schepen, bijna net zoveel als Urk (228 schepen) en Volendam (213 schepen) en zelfs meer dan Marken (162 schepen). De Wieringers maakten over het algemeen gebruik van kleinere schepen. Dit had te maken met het gebied waar gevist werd. Van de Wieringer schepen voeren er vijf alleen op de Noordzee, vijftien zowel op de Noordzee als op de Zuiderzee en 182 alleen op de Zuiderzee. Het geringe aantal Noordzeevissers op Wieringen vloeit voort uit de vele visserijmogelijkheden rond het eiland, de noodzaak en de animo om op de Noordzee te gaan vissen was daardoor minder groot.
Wat het scheepstype betreft zien we dat in 1866 de vloot van in totaal 69 schepen grotendeels bestaat uit haringschuiten. Rond 1880 ging men over op het gebruik van blazers. Toch waren beide scheepstypen niet echt geschikt voor de ondiepe platen en het snel manoeuvreren in de geulen. Daarom verruilde men reeds rond de eeuwwisseling dit scheepstype weer voor aken. De Wieringeraak had een plat vlak en zwaarden en kon dus droogvallen. Doordat de fok op een overloop voor de mast stond, was het schip snel wendbaar en makkelijk te zeilen met een kleine bemanning. Het was echter geen snelle zeiler en moest wat dat betreft de botter voor laten gaan.
Het kenmerkende voor een Wieringer aak zijn de lage boorden waardoor het goed geschikt is voor de visserij met staand want en het wiermaaien. Als de bun werd dichtgemaakt en leeggepompt staken de aken minder dan twee voet diep. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, is de Wieringeraak nooit op Wieringen zelf gebouwd. De meeste zijn afkomstig van werven te Makkum, Hindeloopen en vooral Workum. De meest bekende en karakteristieke aken kwamen van de werf van Zwolsman in Workum. Het hellingen en reparaties werden uitgevoerd op de kleine helling vlakbij den Oever, in Van Ewijcksluis of op Texel. In 1917 werden voor het eerst twee schepen van de Wieringer vloot van een motor voorzien. Wieringen liep wat de motorisering betreft voorop vergeleken bij andere vissersplaatsen langs de Zuiderzee.


 

Spiegel der Zeilvaart maart 2005 nummer 2: Wieringeraak WR53

Soms vraag ik mij afhoe het is gekomen dat vanuit de oude houten platbodemfamilie der aken, zulke prachtige stalen en meestal blinkende schepen met dito zeilen en blauwe huiken zijn ontwikkeld. Het verwondert overigens niet dat de Lemsteraak in de loop der jaren toch wel model heeft gestaan, vanwege haar goede lengte- en breedteverhoudingen, haar sierlijke vormen én haar uitzonderlijke zeileigenschappen. Hierbij alle respect voor de ontwerpers en bouwers. 
Het was voor mij zo'n twintig jaar geleden een aardige gelegenheid om een aan de Lek gelegen houten Wieringeraak aan te treffen. Ze was geen schoonheid, maar toch wel heel mooi zoals zij daar een ruig verleden uitstraalde. Het bleek de WR53 te zijn, die bij eb en vloed door ankers van de wal en de palen werd gehouden. Zij was toen aloud en moet waarschijnlijk in Workum zijn gebouwd. Als zij nu nog bestaat, zal ze circa honderd jaar zijn geworden. Maar wat een eenvoud, met van alles er nog op en aan, en als het ware uitnodigend om getekend te worden en er mee uit te varen. 
De illustratie is direct met een rietpen en O.I.-inkt opgezet en later met penseel en zogenaamde bister gewassen. Zo is met enige opfrissende kleuraccenten een aangename afbeelding ontstaan, die wellicht ook nog kan leiden tot herkenning van de WR53. 

Jan Neef


 

Over de bouw van een aak

Onder deze titel schrijft Th. Leeuwenburgh een hoofdstuk in het boek "Van Fries Wijdtschip tot Workumer aak" over de bouw van de Wieringeraak 'WR164' in de winter van 1923-1924.
In de werfboeken van de werf 'Welgelegen' van Alkema in Makkum komt de Wieringer aak tot 1865 niet voor. Een bijzonder probleem is dat de benaming van een type op de bouwplaats kan afwijken van de benaming die de gebruikers toepasten. De Wieringers onderscheidden botters, blazers, aken en schuiten (skisten). Het onderscheid tussen aak (Wieringer-) en bol (Wieringer-) maakten zij niet. Binnen het begrip 'aak' vielen schepen van verschillende grootte, 36 tot 47 voet, van verschillende herkomst en verschillende constructie. De constructieverschillen zijn te vinden in de grootte van de bun, aantal dekenpoten, hoogte onder de plecht, ligging van het achterdek, al dan geen zetboord, zwaarte van het krophout, lengte van het mastspoor, plaats van de schotten etc. Wieringeraken zijn onderling zeer verschillend, wellicht meer dan botters onderling verschillen. Bekende bouwplaatsen zijn: Alkema - Makkum; Amels - Makkum; Zwolsman - Workum; Wybrands - Hindeloopen; De Boer- Lemmer; Krul - Terschelling; Nijdam - Ewijcksluis. Er zou zelfs éénmaal een minder geslaagde aak op Wieringen gebouwd zijn. Het is opmerkelijk dat Wieringer aken, op een enkele uitzondering na, in Friesland gebouwd werden, evenals de Lemster aak. De Lemster aak en de Wieringer aak hebben veel gemeen, zelfs zoveel dat verwantschap niet uitgesloten is. Mogelijkerwijze is de Wieringer aak op grond van bijzondere gebruikseisen uit de Lemster aak ontstaan. Daartegenover kan aangevoerd worden dat ook op de Oostwal schepen, bonzen, pluten en botters gebouwd werden voor gebruik in ondiep water; de Wieringers hadden eveneens behoefte aan een schip voor ondiep water, derhalve plat en licht gebouwd.

De Friese scheepsbouwtraditie

Om reden van doelmatigheid waren de Wieringers aangewezen op de typen die thans bekend zijn als Wieringer aak en Wieringer schuit. Ook de Wieringer bol voldoet aan de ter plaatse gestelde eisen. Men kan veronderstellen dat de Friese scheepsbouwtraditie betere uitgangsmogelijkheden heeft gehad om aan de specifieke behoeften van de Wieringers te voldoen. Aldus ontwikkelde zich een kleine platte aak met bolle lage kop en een redelijk vol achterschip, ondiep stekend en toch met groot laadvermogen, handzaam in het Wieringer vissersbedrijf. Naast de doelmatigheidseisen zullen geografische en demografische ontwikkelingen invloed op de ontwikkeling van het type gehad hebben.
Nog een argument voor het aanschaffen van schepen in Friesland kan voortgekomen zijn uit de omstandigheid dat de lonen in Friesland lager waren. Echter, de bouwkosten werden sterk bepaald door de bewerkelijkheid van de afzonderlijke constructiedelen en de bruto materiaalkosten. In dit opzicht waren schokkers en bonzen goedkoper dan botters, maar zal ook de aak nog wel in het voordeel geweest zijn. De ondiep stekende schepen van de Oostwal hadden echter het nadeel van het beperkte laadvermogen. De Wieringers hadden bij geringe diepgang een groot laadvermogen en een droogruimte wegens de visserij op schelpdieren en het wiermaaien. Bonzen, pluten en punters zijn in dit opzicht minder bruikbaar geweest. Het vaarwater rond Wieringen stelde bovendien bijzondere eisen. De schepen moesten kunnen droogvallen zonder gevaar van vastgezogen te worden in de bodem of bij opkomend fel stromend water door verspoeling van de grond om te gaan. De golfslag en overige waterbewegingen zijn in het noordelijk deel van de Zuiderzee geheel anders geweest dan in de kom door getijdewerking, diepten en geulen. De golven konden kort en hard zijn, doch waren minder hoog dan in de diepere kom. 

Wieringers visten door als de botters wegens ijsgang opgelegd werden

Door het zoutgehalte van het water en de getijde werking bleef het noordelijk deel van de Zuiderzee langer bevaarbaar in de winter. De weeromstandigheden waarin de Wieringers met hun bedrijf doorgingen konden aardig ruw zijn. De huidige bezitters van Wieringeraken constateren dat hun schepen in wat ruiger water beter doorvaren dan botters. Er is nog een aspect met betrekking tot de omgeving waarin gevist werd. Door de vorm van het onderwaterschip kan de Wieringeraak zeer goed varen met een smalle fok op de overloop. Het manoeuvreren op de bedden en concentraties van schelpdieren vereist een zeer handzaam schip dat tijdens het vissen geen bewerkelijk bijstellen van de zeilen vraagt. De fok van de Wieringeraak gaat vanzelf over. De noodzaak om dwarsuit te drijven, of zelfs achteruit te varen bij het ophalen van staand want in de stroom blijkt met smalle fok en kenterschoot, het laatste vraagt om een breed achterschip, zeer goed uitvoerbaar met Wieringeraken.

Opdracht tot de bouw van een Wieringer aak, de latere WR164

In 1923 geeft de Wieringer visserman Nan Tijsen (Nan van Jaap) de scheepswerf van Ulbe Zwolsman te Workum in Friesland opdracht tot de bouw van een Wieringer aak, de latere WR164. Tijdens de bouw van deze aak - vermoedelijk de op één na laatste - is een unieke briefwisseling per briefkaart ontstaan tussen opdrachtgever Tijsen en de bouwer Zwolsman. Het is aan een van zijn zoons, de heer J.J. Tijsen in Den Oever, te danken dat deze briefkaarten (die van Ulbe Zwolsman aan Nan Tijsen) tot op de dag van vandaag zorgvuldig bewaard zijn gebleven. Op deze en volgende pagina's de ansichten, die alle de werf tot onderwerp hebben en de teksten, geschreven door Ulbe Zwolsman op de achterzijde van de kaarten. De WR164 is in de winter van 1923-24 op de werf 'De Hoop' gebouwd. Volgens onze gegevens is er daarna nog een aak (de WR9) van stapel gelopen, waarmee het tijdperk van de nieuwbouw in hout voorgoed werd afgesloten. Daarmee kwam een eind aan een lange reeks van robuuste aken en blazers, waarmee de werf sinds 1892, toen hij in handen van Ulbe Zwolsman kwam, grote bekendheid verwierf. De WR164 heeft tot aan het eind van de zestiger jaren actief aan de visserij deelgenomen. Rond 1960 gaat het schip over in handen van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen met de bedoeling het te restaureren.
De WR164 treft het lot van vele aankopen uit die tijd: in 1963 vriest het schip kapot in de Oosterhaven en wordt gesloopt.

Teksten op de briefkaarten

Teksten op de briefkaarten, geschreven door Ulbe Zwolsman aan Nan Tijsen, visserman uit Oosterland, die in 1923 opdracht gaf tot de bouw van de houten Wieringer aak WR164.

Vriend Tijsen!
Wij zullen de bun 8-9 vt maken dan is deze zoo lang als die van Metzelaar, die wij in 1915 leverden deze Aak is ook 41 vt.
Groetend U vriend w.g. U.Zwolsman Wzn
Workum 23-10-23


Vriend Tijsen!
De Aak schiet nu aardig op. van boven en van binnen is hij bijkans klaar. Wilt U misschien ook patent glazen? hoeveel moeten er in. Wil mij dit even berichten.
Groetend U vriend w.g. U.Zwolsman Wzn
Workum 6-3-24

(patent glazen: prisma glazen in de plecht, Th. L.)

Vriend Tijsen!
De Aak ligt te water en is morgen aan ons geheel klaar.
In afwachting
U vriend 2-4-24 w.g. U.Zwolsman Wzn

Hellingboeken, Bestekken, Brieven van de werven van Zwolsman

De helling van Cornelis Wytzes Nijdam in Van Ewijcksluis

In 1892 komt er onder Anna Paulowna bij Van Ewijcksluis een nog betrekkelijk "jonge" helling te koop. Cornelis Wytzes Nijdam is dan 53 en vrouw Wiggertje 50 jaar oud, maar toch wagen zij de stap. De helling wordt gekocht van de weduwe van Tjalke Wijbrands, wier man de helling in 1889 had gesticht en die van oorsprong afkomstig was van Hindeloopen. Van Ewijcksluis was de plek van waaruit een postboot de verbinding onderhield met het eiland Wieringen. Het gezin Nijdam vestigt zich hier op 14 december 1892. 

 

De WR4 "Zelden Pas" gerestaureerd door Kees Hos

Van de aken die zijn gebouwd op de helling van Cornelis Wytzes Nijdam (baas Kees) in Van Ewijcksluis is nog zeker één aak overgebleven, gebouwd in 1900. Deze aken werden aangeduid als Wieringer aken, maar de echte kenner op dit gebied zal zeggen Sluizer aak. Deze éne Sluizer aak van baas Kees bestaat nog op het voormalige eiland Wieringen, als de WR4 "Zelden Pas". Eigenaar en restaurateur van deze WR4 is de heer Cees Hos. Hij redde de "Zelden Pas" van de ondergang.
In 1952 herkende een oud-visser uit Den Oever een aak in Amsterdam, als zijnde een Sluizer aak, gebouwd op de helling van Cornelis Wytzes Nijdam in Van Ewijcksluis. De eigenaar in Amsterdam was toen de heer Willem Schildmeijer. Deze had de aak gekocht van een directeur of leraar van een ambachtsschool in Amsterdam. Die had er een T-Ford motor in geplaatst en het geheel voorzien van een kajuit. De familie Schildmeijer maakte er tochtjes mee op het IJ en soms ook op het IJsselmeer.

Wieringeraken van de helling van Baas Kees Nijdam

Opvallend en pleitend voor de kwaliteit die de helling van Baas Kees Nijdam leverde is misschien, dat het met de bouw van Wieringer aken op de helling van De Boer uit Lemmer na 1891 zo goed als afgelopen is voor vissers uit de kop van Noord Holland Vóór 1891 werden er in Lemmer veel aken gebouwd voor deze regio. Maar men had daar nu zelf waarschijnlijk een goede helling gekregen!
Hoeveel aken en andere scheepstypes op de helling van baas Kees gebouwd zijn, weten wij niet. Wel weten we uit aantekeningen dat hij de volgende schepen bouwde:
een 32 voeter in 1892 voor J. Keuris te Van Ewijcksluis,
een 36 voeter in 1898 voor J. ten Bokkel te Westerland-Wieringen (de WR4),
een 38 voeter in 1900 voor J. ten Bokkel te Westerland (de genoemde WR4),
een 36 voeter in 1902 voor J. Dirks te Wieringen (de WR58).
Ook werd de aak WR50 op deze helling gebouwd en voor J. Rotgans de WR233.
Bovenstaande gegevens komen van de heer Cees Hos, de al genoemde restaurateur van de "Zelden Pas".
Ook bouwde baas Kees waarschijnlijk voor visser Jan Metselaar de aak WR168.

In het boek "De Scheepsbouwmeesters Nijdam en hun familie" staat nog veel meer over de familie Nijdam geschreven.

Alle resultaten

Wieringeraken in het Stamboek

De Wieringer visserij voor en na de Zuiderzeewerken

In 1986 publiceerde Drs. R. Rijneveld van het Landbouw-Economisch Instituut Afdeling Visserij en Bosbouw een uitgebreid rapport:
Het jaar 1986 zal de geschiedenis ingaan als het jaar waarin de stormvloedkering in het Oosterschelde gereed kwam. Het besluit tot aanleg van een doorlaatbare dam werd, ondanks de hogere kosten, destijds genomen voornamelijk met het oog op het milieu. Door de bouw van een afsluitbare stormvloedkering kon de functie van de Oosterschelde als kraamkamer van veel vissoorten behouden blijven evenals de reeds bestaande visserijen (mosselen, oesters) in deze zeearm.
Deze gebeurtenis geeft aanleiding tot de vraag hoe de visserij op Wieringen is beïnvloed door een dergelijk kunstwerk: de Afsluitdijk. Het antwoord op die vraag kan voorts aanleiding geven tot speculaties hoe deze visserij er uit zou hebben gezien als bij de aanleg van de Afsluitdijk ook gebruik zou zijn gemaakt van een doorlaatbare stormvloedkering. Vermoedelijk ontbrak het destijds aan voldoende inzicht in de verregaande gevolgen die de aanleg van deze dijk zou hebben op het natuurlijk milieu in de Zuiderzee en grote delen van de Waddenzee. Bovendien ontbraken in ieder geval de technische mogelijkheden, de financiële middelen en de politieke wil voor alternatieve oplossingen.
Hoe het ook zij, ruim een halve eeuw geleden, op 28 mei 1932, werd de laatste opening in de Afsluitdijk gedicht en de Zuiderzee veranderde daarmee in het IJsselmeer. In het kader van de recente gebeurtenissen in Zeeland lijkt het interessant om terug te blikken op de gevolgen die de Zuiderzeewerken destijds hebben gehad op de Wieringer visserij. Eerst zal worden ingegaan op de verschillende visserijen zoals die voor de afsluiting op Wieringen werden uitgeoefend. Vervolgens zal een beeld worden geschetst van de structuurveranderingen binnen de Wieringer visserij als gevolg van de afsluiting en de ontwikkeling tot het midden van de zestiger jaren.

pdf Rapport LEI - De Wieringer visserij voor en na de Zuiderzeewerken

Terug naar vorige pagina