Albert en Nelly

Albert en Nelly

Dr. Ir. J. Vermeer schrijft in zijn boek 'Tjotters en Boatsjes':
Opdrachtgever tot de bouw van deze tjotter was de Hilversumse commissionair in effecten K.A. Wassenaar. Naar zijn twee (eerste) kinderen Albertus en Petronella werd de tjotter "Albert en Nelly" gedoopt, onder welke naam zij als snel wedstrijdschip grote bekendheid zou krijgen. Alleen werfboek VI bevat een korte notitie betreffende het maken van een nieuwe boot voor de heer Wassenaar voor de prijs van f 723,- inclusief zeilen, mast, mastgewicht en verven; geen enkele afmeting staat erbij vermeld.

In 1962 komt de tjotter in handen van J. Vermeer te Arnhem (als 12e eigenaar), die reeds eigenaar is van het Friese jacht "De Rode Leeuw". Na aankomst in Sneek krijgt de tjotter bij Van der Meulen opnieuw een flinke opknapbeurt, waarbij zoveel mogelijk de zichtbare sporen van het verblijf in het ruwe Canadese landklimaat worden verwijderd. Vijfentwintig jaar blijft deze tjotter in het bezit van de familie Vermeer; na 1976 is de zoon J.F.M. Vermeer te Utrecht eigenaar. Met beide boten werden vele jaren de vakanties doorgebracht zwervend door Friesland. Een grote verrassing werd het eerste bezoek aan Langweer in 1963: De heren W.T. van der Leij en zijn zwager W. Hepkema (oliefabrikant, respectievelijk eigenaar van het logement "De Drie Zwaantjes" in die plaats) herkenden direct de tjotter van Ten Cate, die in 1909 de medaille van de koningin had gewonnen! Bij een bezoek aan Hindelopen in 1968 vond nog een aardige ontmoeting plaats met de inmiddels tachtigjarige Wiggert P. Amsterdam, die eveneens spontaan de tjotter herkende als de vroegere "Albert en Nelly" van Ten Cate, waarin hij in zijn jonge jaren als opstapper aan menige hardzeilpartij had deelgenomen. De oorspronkelijke naam kon dus in ere worden hersteld.

Eigenschappen

Plaquette nummer:321 Zeil nummer: RE83
Categorie:A Tekening nummer:
Type:Tjotter

Bouw

Bouwjaar:1891 Ontwerper:E. Holtrop van der Zee
Werf:E. Holtrop van der Zee Werf plaats:Joure
Motor:Buitenboord Motor type:
Materiaal romp:Eikenhout Materiaal kajuit:
Materiaal zeil:Dacron
Onderwaterschip:Gepiekt Kiel:

Afmetingen

Lengte stevens:4,87 m Breedte berghout:2,40 m
Diepgang:0,30 m Masthoogte water:9,20 m
Oppervlakte grootzeil:17,70 m2 Oppervlakte fok:8,70 m2
Oppervlakte botterfok:0,00 m2 Oppervlakte kluiver:0,00 m2
Oppervlakte totaal:26,40 m2 Oppervlakte overig:0,00 m2

Register Varend Erfgoed Nederland

Registratie nummer:676 Registratie datum:17-03-2022
Geregistreerd als:Varend Monument®

Tot nu toe bekende eigenaren en namen van het schip

1891 – 1892 K.A. Wassenaar, Hilversum ( Albert en Nelly)
1892 – 1901 Th.W. Zandstra, Sneek ( De Jonge Wouter)
1901 – 1903 S. Hiemstra, Warns
1903 – 1907 J. Zwart, Sneek
1907 – 1913 A. ten Cate, Sneek ( Albert en Nelly)
1913 – 1936 F.H. Pijttersen, Sneek ( Marnocht)
1936 – 1937 J. Kuipers, Castricum
1937 – 1938 A. Taconis, Sneek
1938 – 1948 J. Bechtle, Amsterdam ( Tromp)
1948 – 1955 Jachthaven R. Dragt en Zn, Aalsmeer ( Tromp)
1955 – 1962 F. Schoch, Montreal ( Fryslân)
1962 – 1976 J. Vermeer, Bunschoten ( Albert en Nelly)
1976 – 1987 J.F.M. Vermeer, Utrecht ( Albert en Nelly / Tromp)
1987 – 1995 D. Brouwer, Leeuwarden ( Albert en Nelly)
1995 – Nu (laatst bekend) P. Kok, Lochem ( Albert en Nelly)

Geschiedenis

1925

1955

1955

1955: Documentatie SSRP Stamboekarchief

1971

4 februari 1971

4 februari 1971: Brief J. Vermeer aan Secretaris Stamboek

1980

1980

1980: De 'Albert en Nelly' in de SSRP Monografieën

Monografie 02 - De 'Fjouwerachten' van Eeltje Holtrop van der Zee en Auke van der Zee

Als men in Friesland het kleinere ronde open schip met een lengtemaat van 5 meter of korter wilde aanduiden, dan sprak men in de vorige eeuw steeds van een 'boat' of 'boatsje'. Het woord 'tjotter' is daar pas ná 1900 ingeburgerd. Het werd in Friesland voor het eerst gebruikt in het wedstrijdprogramma van de Sneker zeilwedstrijden in 1882 en wel voor de klasse 'open booten, geen scherpe vaartuigen'. In de werfboeken van E.H. van der Zee zal men dit woord tevergeefs zoeken, Eeltje baas gebruikte nimmer de aanduiding 'tjotter'. De grote tjotter heette bij hem in de boeken steeds 'boot'.

De schepen die wij in dit artikel in het bijzonder willen bespreken hebben alle de afmeting: lang 4.80 meter en breed aanvankelijk (1856) 2.10 meter, drie jaar later 2.30 meter en vanaf 1874 2.40 meter, de typische latere breedtemaat van dit soort schepen.

SSRP Monografie 02 - De 'Fjouwerachten' van Eeltje Holtrop van der Zee en Auke van der Zee

SSRP Monografie 03 - Beschrijving van de tjotter 'Albert en Nelly’

Dr. Ir. J. vermeer schrijft:
Spoedig nadat dit jacht in 1962 ons eigendom was geworden vatten wij het plan op om de lijnen van dit mooie schip in een tekening vast te leggen. Een opmeting zou moeten gebeuren in de winterstalling van de heer Jos. Martens aan het Looveer bij Huissen, alwaar een groot deel van de jachtvloot van de Roei & Zeilver. 'Jason' te Arnhem in een loods van een voormalige Riethandel des  Winters onderdak vond. Een en ander werd zeer vergemakkelijkt, doordat de heer Martens omstreeks 1968 een cementen vloer in de loods aanbracht, die als referentievlak voor de opmeting kon dienen. Nadat de nodige gereedschappen meetlint, duimstuk, waterpas, schuifmaat, schietlood, blokhaak e.d. waren aangeschaft, werd in de winter van 1970/1971 met de opmeting begonnen, allereerst met het oog op de vaststelling van het lijnenplan van de romp. Nadat dit was voltooid en in tekening gebracht, werd vervolgens de gehele constructie opgemeten. Daarvoor behoefde het schip niet op het droge te staan. Het uitwerken in gedetailleerde constructietekeningen heeft nog heel wat tijd gekost. Tenslotte kwamen de naar deze tekeningen vervaardigde transparante clichétekeningen in september 1973 gereed.

SSRP Monografie 03 - Beschrijving van de tjotter 'Albert en Nelly’

1997

1997

1997: De 'Abert en Nelly' in het boek "Tjotters en Boatsjes" van Dr. Ir. J. Vermeer

Karel Adriaan Wassenaar moet zich al vroeg deskundigheid op financieel gebied hebben verworven en een goede naam in financiële kringen hebben opgebouwd, want reeds op 25-jarige leeftijd werd hij in 1890 door de Lessepsmaatschappij als verificateur uitgezonden naar Panama. Blijkbaar hadden zijn financiële bekwaamheden hem toen al een fortuin opgeleverd, want de bouw van deze tjotter was niet zijn eerste opdracht aan Van der Zee. In april 1890 liep van de helling in Joure een reeds eerder bestelde boeier te water, de latere "Semper Idem" (ex "Friso"), een van de mooiste door Eeltjebaas gebouwde boeiers. En nog kon het blijkbaar niet op; in hetzelfde jaar 1891 waarin de tjotter werd afgeleverd bestelde Wassenaar een tweede, nog grotere boeier van bijna 12 meter lengte. Evenwel, reeds een jaar later, nog voordat deze boeier was afgebouwd, ging Wassenaar failliet, mogelijk als gevolg van de financiële schandalen rondom genoemde kanaalmaatschappij, en moest zijn nieuwverworven bezit worden verkocht. In 1896 emigreerde hij naar Argentinië waar hij het tot een hoge post bij de Argentijnse spoorwegen bracht'''.

De boeier "Semper Idem" kwam in handen van G.W. Lans te Capelle a/d IJssel, terwijl de tweede boeier (later bekend onder de naam "Wilhelmina") werd afgebouwd voor rekening van Mr W. Bakker te Amsterdam. De tjotter "Albert en Nelly" werd gekocht door de touwslager-zeilmaker Th. Zandstra te Sneek, die de naam veranderde in "De Jonge Wouter". Deelname aan de Hardzeildagen van de Z.V."Sneek" blijkt uit bewaard gebleven deelnemerslijsten van de latere jaren negentig.

Omstreeks 1900 is de tjotter korte tijd eigendom van Sybout Hiemstra, huisarts te Warns. Volgens verhalen die in de Zuidwesthoek nog de ronde doen was hij de eerste in de verre omtrek die er een automobiel op na hield (een foto hiervan bij G. Koopmans). In wedstrijden liet Hiemstra de tjotter zeilen door de veerschipper Hendrik Speerstra (bijgenaamd "de greate"); hij mocht dan zelf niet meevaren! De volgende eigenaar was de meelfabrikant Jan Zwart te Sneek, die haar in 1907 weer overdoet aan de Sneeker bankier Anton ten Cate, een promotor van de watersport. Onder de oorspronkelijke naam "Albert en Nelly" verschijnt zij nu elk jaar op de wedstrijdbanen zowel in Sneek, Langweer en Grouw, zoals blijkt uit de bewaard gebleven deelnemerslijsten van de betreffende zeilverenigingen. Bij het 50-jarig bestaan van de Zeilvereeniging "Langweer" in 1909 wint zij een gouden medaille uitgeloofd door Koningin Wilhelmina. Een geregelde opstapper bij deze wedstrijden was destijds de Hindeloper beurtschipper Wiggelt Amsterdam (zie verderop).

In 1913 wordt de tjotter eigendom van F.H. Pijttersen eveneens wonende te Sneek. Zij krijgt nu de naam "Marnocht" en onder deze naam vinden wij haar opgenomen in het Nederlandsch Jachtregister van ANWB en KVNWV van 1925 (zie Bijlage B, nr 40). Ook Pijttersen is in zijn jongere jaren een verwoed hardzeiler; hij wint met de "Marnocht" vele eerste prijzen, zoals blijkt uit wedstrijdverslagen in de tijdschriften "De Watersport" en "Ons Element"'9-22,31 33. Als mededingers worden in deze verslagen genoemd "De Jonge Pieter" van Vrolijk, "De Jonge Minne" van Van der Werf (de latere "Sperwer"), "Aleide Anna" van Van Swinderen en "Twee Gezusters" van Haagsma. Tot 1936 bleef de "Marnocht" eigendom van Pijttersen, in welk jaar hij de tjotter cadeau deed aan zijn neef J.H. Halbertsma, zuivelfabrikant te Sneek, vader van de latere conservator van het Fries Scheepvaart Museum, Dr H. Halbertsma. Enige jeugdherinneringen van laatstgenoemde aan het zeilen met een dergelijk, destijds met 40 m2 doek naar huidige opvattingen zwaar overtuigd, scheepje staan opgetekend in de monografie van E.G. Duyvis.
Na in 1936 in een advertentie in "De Waterkampioen" te koop te zijn aangeboden, kwam de "Marnocht" in Sneek in de verhuur, eerst bij J. Kuipers, later bij A. Taconis.

Kort daarna kwam zij in Amsterdam terecht, zoals blijkt uit een brief van R. Dragt te Aalsmeer aan H. Halbertsma uit 1952. De heer Dragt schrijft daarin, dat zijn firma in 1948 een tjotter genaamd "Tromp" kocht van J. Bechtle aan de Amstelveenseweg te Amsterdam (zie de hier afgebeelde kopie van een niet geheel foutloos geschreven kwitantie). Deze had haar plm. tien jaar tevoren in Friesland gekocht, maar wist niet meer van wie. Hier zou dus enige twijfel omtrent haar identiteit kunnen ontstaan, ware het niet, dat deze twijfel enige jaren later definitief werd weggenomen doordat zij pertinent herkend werd als de vroegere "Albert en Nelly" (zie verderop). Bij Dragt belandde de tjotter opnieuw in de verhuur. In 1955 koopt dan C.H. Schoch, directeur van de N.V. Verenigde Deli-Maatschappijen, de "Tromp" voor zijn zoon, die in Montreal (Canada) verblijft. Hij laat haar opknappen door Tjeerd van der Meulen op de oude werf van Eeltjebaas in Joure. Zij krijgt dan ook een compleet stel nieuwe zeilen van een meer evenwichtig formaat: circa 26 m2, en ook een nieuwe naam: "Fryslân".

In 1956 werd zij naar de Nieuwe Wereld overgebracht. In een brief aan de secretaris van de Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten bevestigt de heer Schoch, mede namens zijn zoon, dat de tjotter in ieder geval terugkomt naar Nederland, als zijn zoon uit Canada terugkeert. Helaas, Schoch Jr komt om bij een verkeersongeluk en de tjotter "Fryslân" verblijft bijna zes jaar geheel ongebruikt op de wal. In 1962 laat de heer Schoch Sr weten aan Tj. van der Meulen (toen reeds gevestigd aan de Woudvaart in Sneek), dat hij de tjotter tegen vergoeding van de transportkosten naar Nederland wil afstaan. Via Van der Meulen komt zij dan in handen van J. Vermeer te Arnhem, die reeds eigenaar is van het Friese jacht "De Rode Leeuw". Na aankomst in Sneek krijgt de tjotter bij Van der Meulen opnieuw een flinke opknapbeurt, waarbij zoveel mogelijk de zichtbare sporen van het verblijf in het ruwe Canadese landklimaat worden verwijderd.
Vijfentwintig jaar blijft deze tjotter in het bezit van de familie Vermeer; na 1976 is de zoon J.F.M. Vermeer te Utrecht eigenaar. Met beide boten werden vele jaren de vakanties doorgebracht zwervend door Friesland. Een grote verrassing werd het eerste bezoek aan Langweer in 1963: De heren W.T. van der Leij en zijn zwager W. Hepkema (oliefabrikant, respectievelijk eigenaar van het logement "De Drie Zwaantjes" in die plaats) herkenden direct de tjotter van Ten Cate, die in 1909 de medaille van de koningin had gewonnen! Bij een bezoek aan Hindelopen in 1968 vond nog een aardige ontmoeting plaats met de inmiddels tachtigjarige Wiggert Amsterdam, die eveneens spontaan de tjotter herkende als de vroegere "Albert en Nelly" van Ten Cate, waarin hij in zijn jonge jaren als opstapper aan menige hardzeilpartij had deelgenomen. De oorspronkelijke naam kon dus in ere worden hersteld.

Deelgenomen werd aan de lustrumreünies van de Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten in 1965 en in 1970. In Grouw (1965) werd tijdens de wedstrijd in de tjotterklasse de eerste prijs, een medaille beschikbaar gesteld door de commissaris van de koningin gewonnen. De Regionale Friese Reunie in Heeg was ook altijd een vast programmanummer. In 1972 voerde de "Albert en Nelly" bij het admiraalzeilen onder ideale weersomstandigheden een eskader grote tjotters aan.
Spoedig nadat de tjotter in zijn bezit gekomen was, realiseerde de eigenaar zich, dat van geen enkele fjouweracht van Eeltjebaas opmetingstekeningen bestonden. Met het verloren gaan enige jaren tevoren door brand van de fraaie Jouwster tjotter "Kloekie" in gedachten, vatte hij het plan op om de lijnen en de constructie van de "Albert en Nelly" in tekeningen vast te leggen. Hoe daarbij te werk werd gegaan is uitvoerig beschreven in een van de eerste stamboekmonografieën. Tot in de kleinste details werd alles opgemeten en vastgelegd, hetgeen resulteerde in een complete serie scheepstekeningen. Naar deze tekeningen is in 1993 in opdracht van het Fries Scheepvaart Museum een prachtig model gebouwd door de heer M. Van Essen te Nijkerk.
De voorlaatste eigenaar werd de heer D. Brouwer te Leeuwarden, die haar in 1987 kocht. Het vaargebied werd het Sneekermeer en omgeving. In 1995 ging de tjotter tenslotte over in handen van de heer P. Kok te Steenderen, eerder eigenaar van de in 1960 door Berend de Jong gebouwde tjotter "Salamander". Deze neemt zich voor de enigszins verwaarloosde tjotter in de oorspronkelijke staat terug te brengen.

Technische gegevens

Hoofdafmetingen

  • Lengte over de stevens    4,87 m
  • Grootste breedte over de huid    2,40 m
  • Holte op het grootspant    0,97 m
  • Zeiloppervlak: Grootzeil + fok    26,4 m2

Bijzonderheden

  • kielbalk
  • over de gehele lengte gepiekt vlaktilling 141/2°
  • kielgang + 7 huidgangen
  • laag vast voordek met presennings
  • zeer fraai snijwerk op boeisels, bedel- en hennebalk en zijkanten van de helmstok, waarvan de handgreep de vorm heeft van een druiventros
  • veel koperbeslag
  • breed roer met gesneden vogel in de kop. 

Opmerkingen

Voor de tjotter van Wassenaar heeft de vier jaar oudere 'De Jonge Minne', gebouwd voor Ids Rosier, ongetwijfeld als voorbeeld gediend. Zowel constructie (zeven huidgangen boven de kielgang), vorm als houtsnijwerk vertonen treffende gelijkenis.

Beschrijving van de tjotter "Albert en Nelly"

De lijnen

De afbeeldingen 2.5, 2.6 en 2.7 laten respectievelijk zien de spanten, de lange lijnen en de waterlijnen. De spantentekening toont de over de gehele lengte fraai gepiekte vorm van het onderwaterschip. De onderste waterlijnen lopen daardoor voor en achter spits toe. De ei-vorm van de buitenomtrek is duidelijk te herkennen. Tevens is in de waterlijnentekening het verloop van een drietal sentlijnen gegeven. De grootste breedte is gelegen op ongeveer 5/12 van de lengte, van voren gerekend.

Constructie en inrichting

Romp, inhouten, roer en zwaarden zijn van eikenhout. De romp is karveel gebouwd, dus gladboordig. Afb. 2.8 toont de tjotter van boven gezien, gedeeltelijk in aanzicht, gedeeltelijk doorgesneden over de stootrand. Afb. 2.9 is een verticale doorsnede over de stevens en de kiel. De huid bestaat uit 7 gangen en een kielgang. De dikte van de gangen bedraagt tussen 2 en 2,5 cm. De kielgang is iets dikker, naar schatting circa 3,5 cm en ter plaatse van het grootspant 22 cm breed. Aan de voorkant sluit hij aan op de voorsteven en is daarin ingelaten. Vanaf het voorschip loopt hij onder de scheg door tot aan het achtereinde van de achtersteven. De scheg, die op de kielgang staat, heeft bij de teen een dikte van 18 cm en is naar achteren toe verjongd tot op de dikte van de achtersteven, 6 cm. Onder tegen de kielgang, in het verlengde van de voorsteven, is een ongeveer vierkante kielbalk aangebracht, die evenals de kielgang doorloopt onder de scheg. De voorsteven, eveneens ongeveer 6 cm dik, is ter hoogte van de waterlijn over een zekere lengte afgeschuind; ook het stevenbeslag is op de waterlijn driehoekig uitgesmeed.
Het schip is gebouwd op 15 liggers en 13 spanten en oplangers. De liggers verbinden de bodemdelen en volgen het bij deze tjotter S-vormige profiel. De tussen de liggers aangebrachte spanten verbinden de bodem met de gangen in de kim en daarboven tot en met de bovenste huidgang. De dikte van de liggers en spanten bedraagt 5,5 cm. De oplangers, verlengstukken van de eigenlijke spanten, zijn 5 cm dik; zij steunen het gedubbelde boeisel, dat afgedekt is met een potdeksel. In het voorschip zijn de onderlinge afstanden van de spanten iets kleiner dan 30 cm, in het achterschip iets groter.
De voorsteven loopt aan zijn boveneinde verticaal uit. De huidgangen zijn in de steven ingelaten.

Ter versteviging van het verband is in de kop een 5 cm dikke en op zijn breedste gedeelte meer dan 25 cm brede borstlap aangebracht, die de huidgangen van bakboord en stuurboord met elkaar verbindt. De bovenste vier huidgangen buigen iets terug voordat ze tegen de steven aansluiten, zoals in de afbeeldingen 2.7 en 2.8 is te zien. Deze bolle konen vormen, zoals gezegd, een typisch kenmerk van de jachten van de Van der Zee's.
De boeisels hebben in de flank een vrij schuine stand. Bij de naar verhouding grote breedte van deze tjotter is dit wel nodig om bij flinke helling de zwaarden de meest effectieve verticale stand te geven. De boeisels zijn in voor- en achterschip bevestigd op zware bandstukken, zoals afb. 2.9 laat zien. Tussen deze bandstukken zijn ze over de gehele lengte gedubbeld. Daar waar de zwaarden zijn opgehangen en tijdens het zeilen grote krachten worden uitgeoefend zijn de boeisels verder versterkt met een 5 cm dikke en 14 cm brede klamp, zoals in afb. 2.9 in aanzicht te zien is en in afb. 2.10 (de rechter helft) in doorsnede.
Ongeveer ter plaatse van de grootste breedte is het zogenaamde zeilwerk ingebouwd, dat dient als ondersteuning van de mast en om de krachten die de wind op de zeilen uitoefent via de mast over te brengen op de romp van het schip. De onderdelen hiervan zijn: Een viertal hoofdspanten, twee in beide zijden van het schip, die de doft of mastbank dragen, alsmede de mastkoker met zijn draagconstructie. De vorm van de hoofdspanten is te zien in afb. 2.10, waar in de rechterhelft een doorsnede ter hoogte van de grootste breedte met aanzicht naar voren is gegeven. De mastbank is 5 cm dik en heeft een breedte van ruim 28 cm. Het 5,5 cm dikke mastspoor, waarin de mastkokerwangen hun steun vinden, rust op en is ingelaten in de zeilwerkspanten. In afb. 2.9 ziet men, dat de ruimte tussen deze spanten onder het mastspoor niet is opgevuld. De mastkokerwangen steken 5 cm onder het mastspoor uit. Voor het noodzakelijke verband is aan de voorkant tegen de voorste hoofdspanten een zware ligger aangebracht met een dikte van 9 cm en in de midscheeps 20 cm hoog. Deze constructie is ongebruikelijk. Meestal is de (hier open) ruimte tussen de voorste en achterste zeilwerk-spanten geheel opgevuld met een zware ligger, die in het midden even hoog is als de spanten. Op deze ligger rusten dan de kokerwangen en zijn hierin verkeept. De noodzakelijke steun zowel in zijdelingse als in lengterichting van het schip vinden de kokerwangen (en daarmee de mast) doordat ze zijn ingelaten in een rechthoekige uitsparing aan de voorkant van de doft, waaraan ze zijn verbonden door middel van zware bouten.
Als alle grote tjotters heeft de "Albert en Nelly" een onderdek strijkende mast, waarvan het gewicht boven het draaipunt wordt gecompenseerd door loden contragewichten op de voet. Als draaipunt dient een vierkante ijzeren as dwars door de mast; de enkele centimeters uitstekende uiteinden hiervan zijn rond afgedraaid en rusten in komvormige lagers bovenop de 6 cm dikke kokerwangen. In gestreken toestand kan de mast dan gemakkelijk worden weggenomen. Tijdens het zeilen heeft de mast echter slechts steun van één van deze kokerwangen. De mastkoker is vanaf het mastspoor tot het draaipunt 88 cm hoog. Dit is bij een totale mastlengte van 9,20 meter eigenlijk extreem kort, een verhouding kleiner dan 1 : 10. Als men dan bedenkt, dat het zeiloppervlak ruim 26 m2 bedraagt en de mast zonder verstaging wordt gevoerd, is het duidelijk dat de koker aan zware belastingen onderhevig is. Soms komt een iets andere constructie voor: Het draaipunt wordt gevormd door een zware ronde bout dwars door mast en kokerwangen, die wordt ondersteund door in de kokerwangen ingelaten vierkante ijzeren plaatjes, waarvan de zijden een hoek van 452 maken met de verticaal Bij deze constructie worden de zijdelingse krachten, die bij het zeilen optreden, opgevangen door beide kokerwangen.
Deze tjotter heeft vóór de mast een vast voordek van eiken delen met over de uitwip een los luik om de voet van de mast bij het strijken door te laten. De delen van het dek rusten op de doft, die daardoor voor een gedeelte wordt overdekt. (Andere tjotters, zeker de kleinere, hebben vaak een open voorkuip, soms met losse zitbanken). Waar het zware bandstuk overgaat in de boeisels, staat de bedelbalk boogvormig over het voordek. Achterin het schip bevindt zich de traditionele constructie met een dwarsgeplaatste stuurbank en het achterhuisje met hennebalk. Dit huisje is van boven afgedekt met het zgn. "skûtmakkersproefstik". Een schuifluik in de stuurbank geeft toegang tot de eronder gelegen bergruimte. Hier bevindt zich een ballastgewicht van circa 100 kg. In de kuip achter de mast bevinden zich langs de boorden zitbanken, waarvan de bergruimte met een schot ongeveer in het midden in twee delen is verdeeld. Deze kistbanken zijn van vurenhout en, hoewel niet meer origineel, getrouwe kopieën van de oorspronkelijke. Zij kunnen in hun geheel verwijderd worden.

De "Albert en Nelly" heeft het bij tjotters behorende brede roer met een van boven rond afgewerkte kop. De helmstok is voorzien van een gleuf, waarmee hij over de kop heen gelegd wordt, en wordt met een pen dwars door het roer geborgd. De zwaarden hebben de voor binnenvaartschepen gebruikelijke brede vorm (verhouding lengte tot breedte ongeveer 3 : 2). De buitenzijde is vlak, de binnenzijde iets bol. Het beslag is scherp bijgeslepen. Het draaipunt is enigszins excentrisch geplaatst. De zwaarden draaien om bouten, waarvan het gedeelte, dat zich in het boeisel bevindt, vierkant is uitgesmeed. In afb. 2.9 is te zien dat in het boeisel drie, eveneens vierkante, gaten zijn aangebracht. Al naar gelang van de gewenste trim kunnen de zwaarden daardoor in de lengterichting van het schip verplaatst worden. De borging van de zwaardbouten geschiedt met moer en splitpen. In afb. 2.11 is te zien op welke wijze roer en zwaarden uit delen zijn opgebouwd. De verdikte koppen van de zwaarden vertonen de voor Van der Zee kenmerkende recht afgesneden onderkant.

Tenslotte vermelden we nog de volgende bijzonderheden. De buikdenning is van vurenhout. Om te hozen kan dwarsscheeps een smalle plank worden uitgewipt. Tot de uitrusting behoort een mik, waarop de giek en de mast in gestreken toestand naast elkaar kunnen rusten. De mik wordt daartoe op het achterhuisje geplaatst. In gestreken stand ligt de mast geheel horizontaal. Het hoogste punt van de uitrusting wordt alsdan gevormd door de iets uitstekende uiteinden van de bouten, waarmee de contragewichten aan de mast zijn bevestigd, ongeveer 1 m boven de waterspiegel.
Tot slot zijn in de aanzichttekening in afb. 2.12 enige bijzondere kenmerken af te lezen, die alle fjouwerachten van Van der Zee gemeen hebben. In de eerste plaats het fraaie verloop van de stootrand en van de naden tussen de verschillende gangen; zelfs de strijkklampen van de zwaarden voegen zich naar de zeeg van de stootrand. Opmerkelijk is de bodemlijn, die van voor tot achter nergens stil staat en een geveegd achterschip te zien geeft. De overgang van de fraaie zeeglijn van de stootrand naar de bijna horizontaal verlopende bovenrand van het boeisel is zowel voor als achter tot stand gebracht door het aanbrengen van twee achter elkaar geplaatste, door snijwerk geaccentueerde, gillingen.

maart 1997

maart 1997: SSRP Jaarverslag 1996 - Met subsidie uit het Restauratiefonds FONV uitgevoerde restauraties van in het Stamboek ingeschreven jachten

In het SSRP jaarverslag 1996 wordt melding gemaakt van de volgende restauratie:
Tenslotte het verhaal van de Fjouweracht "Albert & Nelly" door Paul en Leontine Kok-Mackaay te Steenderen. Op 28 april 1995 verkregen wij een der mooiste door Eeltje Holtrop van der Zee gebouwde tjotters, de "Albert & Nelly" uit 1891. Het bekende ronde jacht, dat pakweg een kwart eeuw in goede handen was van de familie Vermeer. De zomer van 1995 hebben wij met veel hooswerk en een mosselkwekerij onder de waterlijn doorgezeild. Aansluitend een trailer voor deze tjotter ontworpen en laten bouwen, want in het najaar moest dit schip over de weg van Friesland naar de Achterhoek. Het is onze derde tjotter tevens de laatste en met een beetje weemoed hebben wij afscheid genomen van onze "Salamander", welke in onberispelijke staat naar een nieuwe enthousiaste eigenaar ging. In autotermen stap je over van een mooie klassieker naar een Bugatti, nietwaar? Alleen zoals dat in nette termen heet ...ongerestaureerd, want koper en blik en veel gummi hielden het schip 'dicht'.

De laatste tien jaar was het onderhoud op zijn zachts gezegd wat sober geweest. Winter 1995/96 hebben wij met behulp van vele adviseurs een uitvoerig restauratieplan opgesteld en konden wij rond de twee m3 inlands eiken (Quercus Robur) voor de restauratie bemachtigen. Pakweg een m3 prachtige zware delen - 14 jaar droogtijd voor de restauratie van het complete zeilwerk en acht delen prachtige gangen- en bankenhout met 4 jaar droogtijd. Het zeilwerk was compleet verspocht en weggerot, voorts werd een "zandstrook" door de aangroei dichtgehouden en nog vier gangen met veel inwateringsplekken moesten eruit. Ook veel restauratiewerk nabij de waterlijn aan de achterzijde van het schip. Aldus een nog grotere restauratieklus, dan wij aanvankelijk dachten en daar 'zeilde' onze zomer 1996 voorbij. Doorzetten en je krijgt er wat voor terug, nietwaar? 

Uiteindelijk is gerestaureerd c.q. 'historisch' vernieuwd: 

  1. Vijf gangen en vele delen van gangen, m.n. rond de waterlijn. Het goede eiken is behouden gebleven. 
  2. Nagenoeg het complete zeilwerk is vernieuwd; mastspoor, mastkoker, de middengedeelten van de hoofdspanten ingelast en de nog in goede staat verkerende leggers zijn teruggeplaatst en met zware RVS draadeinden aan de oude en nieuwe zeilwerkspanten verbonden. De mastbank was rond 5 jaar geleden vervangen voor een 80 mm dik exemplaar. 
  3. Nieuwe kistbanken, als kopie van de bestaande compleet verrotte exemplaren doch thans van eiken, zo ook de nieuwe vlonders. 
  4. Nieuwe zwaarden met overgezet historisch beslag, ingezet in boeisel en gerestaureerde helmstok. 
  5. Vier blokken gerestaureerd. 
  6. Nieuw breeuwwerk, vulling van de naden, oude stand kleuren en ouderwetse lak. 

Wij willen alle betrokkenen bij deze restauratie hartelijk danken voor hun vele adviezen en niet te vergeten... zweetdruppels. Deze schepping van Eeltje Holtrop van der Zee is voor het nageslacht te behouden. Zonder anderen tekort te doen willen wij Dr. Ir. J. Vermeer - die toch een kwart eeuw de conservator van dit mooie schip was - hartelijk bedanken voor zijn deskundige adviezen; evenzo, de heer J. Brilleman, restauratieadviseur van de SSRP en FONV.

We zijn zeer geïnteresseerd in uw opmerkingen en/of vragen over dit schip. Stuur ze ons!

Terug naar het overzicht