Dè Lemsteraak bestaat niet

Dirk Huizinga: De naam `Lemsteraakjacht' raakte pas ingeburgerd, toen HKH Prinses Beatrix voor haar 18e verjaardag een jacht kreeg dat zo werd genoemd.

Tijdens het vooronderzoek dat ik voor het boek "Lemsteraak, trots der Zuiderzee" deed naar de Zuiderzeevisserij bij Lemmer en de ontwikkeling van de Lemster visaak en het Lemsteraakjacht, werd mij duidelijk, dat er geen vanzelfsprekende lijn loopt van de Lemster visaak naar het Lemsteraakjacht. De naam `Lemsteraakjacht' raakte pas ingeburgerd, toen HKH Prinses Beatrix voor haar 18e verjaardag een jacht kreeg dat zo werd genoemd. Bij de scheepswerf van de Gebroeders De Boer in Lemmer is zelfs nooit een schip gebouwd dat door de opdrachtgever of door de bouwer Lemsteraak of Lemsteraakjacht werd genoemd. In de werfboeken van De Boer wordt gesproken over visaken, over plezieraken, boeiers, pleziervaartuigen en Lemsterjachten.

Tekening Lemsteraak 'Rommerswael' uit 1903
Tekening Lemsteraak 'Rommerswael' uit 1903

Naamgeving door de jaren heen

Bij mijn onderzoek naar deze plezieraken ontdekte ik, dat veel Lemsteraakjachten van oorsprong niets te maken hebben met visaken. De meeste grote aakjachten van voor de oorlog zijn ontworpen als boeier en werden daarom tijdens en na de bouw gewoon `boeier' of `boeieraak' genoemd. Pas in de jaren zestig zijn we al dit soort schepen Lemsteraak gaan noemen.

Vanaf 1980 kwam in akenland een nieuwe ontwikkeling op gang. Jonge ontwerpers probeerden met moderne middelen Lemsteraken te ontwerpen die sneller en beter moesten zeilen dan al hun voorgangers. Die ontwikkeling heeft een voorlopig eindpunt bereikt met de meest innovatieve Lemsteraak van dit moment: de `Buikschuiver 2' uit 2012. Een aak die een uitwerking is van de al even revolutionaire `Warber' die een jaar eerder voor veel commotie zorgde onder de eigenaren van grote Lemsteraken. Die vroegen zich af of deze schepen wel echte Lemsteraken waren.
Hoe ver kon een ontwerper gaan zonder af te wijken van de normen die de Stichting Stamboek voor Ronde en Platbodemjachten (SSRP) had opgesteld voor dit scheepstype?

Lemsteraakjachten van voor de Tweede Wereldoorlog

Spelevaren was rond 1900 iets voor de maatschappelijke bovenlaag. Gewone mensen wèrkten om in leven te blijven. Vrije tijd bestond voor hen niet, werkloosheid wel. In de klassenmaatschappij aan het begin van de 20e eeuw waren het leden van de hogere burgerij, geslaagde zakenlieden, artsen, notarissen, rechters en advocaten die zich een speeljacht konden veroorloven. Ook burgemeesters, veelal van adellijke afkomst, zeilden in fraaie jachten, waarbij in Friesland de boeier voor hun een favoriet schip was.
In de vroege 20e eeuw werd duidelijk, dat schepen van die afmetingen beter van staalijzer gebouwd konden worden. Er verschenen vooral grote staalijzeren boeiers op het water, zoals "het zeiljacht" 'Rommerswael' in 1901, "de boeier" 'Marva' in 1917 en "het Lemsterjacht" de 'Annie Lavinia' in 1920.

Drachten, 1917. De nieuwe boeier ‘Marva’ (nu 'De Brave Hendrik) wordt in de vaart voor het Buitenstvallaat vaarklaar gemaakt
Drachten, 1917. De nieuwe boeier ‘Marva’ (nu 'De Brave Hendrik) wordt in de vaart voor het Buitenstvallaat vaarklaar gemaakt

Croles in IJlst

In 1901 werd bij Croles in IJlst een groot `zeiljacht' gebouwd, de 'Rommerswael', die de functie had van een boeier en die tegenwoordig als charter in gebruik is als de Lemsteraak `De Witte Walvis'. Croles hield het zelf op een `zeiljacht'. In 1899 had Croles al twee visaken gebouwd, de LE170 en de LE171. Die fungeerden niet als voorbeelden bij de bouw van het zeiljacht Rommerswael, dat vijf meter langer was dan de visaken. Die visaken kregen van Croles een heel andere vormgeving en werden heel anders getuigd dan het zeiljacht. Het zeiljacht werd als een grote tjalk getuigd met een relatief lange, rechte gaffel. Het zeiljacht en de visaken waren niet alleen in gebruik, maar ook qua ontwerp gewoon verschillende schepen.

Gebr. de Boer in Lemmer

Bij De Boer in Lemmer stond in 1906 een `plezieraak' op stapel en in 1907 nog een `plezieraakje' van heel bescheiden afmetingen. Dat waren plezierjachtjes met de vormen van een visaak. Een paar jaren later bouwde De Boer `pleziervaartuigen model Lemsterjacht' die bijna een keer zo lang waren en die, anders dan die kleine `plezieraakjes', qua lijnen niet duidelijk afgeleid waren van de visaken. Net als bij de Rommerswael van Croles waren de grote plezierjachten die De Boer bouwde schepen die qua vormgeving niet voortkwamen uit de visaken, maar gezien moeten worden als zelfstandige ontwerpen. In dezelfde periode werden op diverse werven in het land grote ronde jachten gebouwd van staalijzer, in verschillende afmetingen, die meestal `boeiers' werden genoemd of `boeieraken', `boeieraakjachten' en zelfs een enkele keer `Lemmerboeieraak'. Met die benamingen moest het karakter van het schip duidelijk worden. Het waren luxe schepen die op dit moment als `Lemsteraak' geregistreerd staan.

De Lemsteraak 'Annie Lavinia'

In 1920 bouwde Akerboom een groot stalen `Lemsterjacht' (de 'Annie Lavinia') dat helemaal niet leek op een visaak uit Lemmer, maar wel op de grote boeiers uit die tijd. Je zou het een boeieraak kunnen noemen, een zeewaardig boeierjacht, eventueel zelfs een zeetjalk, gezien de lange lijn, maar beslist geen luxe visaak .Ontwerper Zijlstra noemde dit schip zelf ook regelmatig een `boeier'. Nu kennen we de 'Annie Lavinia' na een restauratie alleen nog als Lemsteraak.

'Annie Lavinia' OA.37 Eigendom van de heer F.W.H. van Beuningen, Rotterdam, gebouwd bij de N.V. Akerboom te Boskoop in 1920 (collectie Maritiem Museum Rotterdam)
'Annie Lavinia' OA.37 Eigendom van de heer F.W.H. van Beuningen, Rotterdam, gebouwd bij de N.V. Akerboom te Boskoop in 1920 (collectie Maritiem Museum Rotterdam)

Lemster visaken, ontwikkeld uit de Friese visaak

Het lijkt mij een vooral theoretische vraag of de Lemster visaken wel of niet ontwikkeld zijn uit de Friese binnenaken. Regelmatig wordt die vraag gesteld en natuurlijk is daar geen `bewijs' voor. De bouw van een iets grotere en meer zeewaardige aak voor de visserij op zee leidde in die tijd vanzelfsprekend tot een model dat we vrij recent Lemsteraak zijn gaan noemen. De houten visaken die door Eeltje Holtrop van der Zee en door Pier de Boer voor Lemster vissers werden gebouwd voor de Zuiderzeevisserij, waren groter dan de houten binnenaak. Ze waren zwaarder en hadden een hogere kop en kont, dus meer zeeg, om opgewassen te zijn tegen de omstandigheden op zee. In die ontwikkeling zit niets bijzonders. De bouwers van de zeewaardige aken waren dezelfden die de visaakjes voor het binnenwater maakten. Bij De Boer schakelden ze in 1900 over op ijzerbouw en de kleinzoon van Eeltje H. van der Zee, Auke van der Zee, deed dat in 1901. Vanaf die tijd werden bijna alle visaken van staalijzer gebouwd. Zowel de aakjes voor het binnenwater als de grotere voor de Zuiderzee.

De ijzeren visaak 'De Nieuwe Zorg (Gebr. de Boer 1899) in 1974. In 2008 verbouwd tot roefaak. Stamboeknummer 138
De ijzeren visaak 'De Nieuwe Zorg (Gebr. de Boer 1899) in 1974. In 2008 verbouwd tot roefaak. Stamboeknummer 138

IJzeren visaken voor Lemster vissers

De scheepswerf De Boer in Lemmer komt de eer toe dat zijn ontwerpen beeldbepalend zijn geworden voor het scheepstype `Lemsteraak'. Als we spreken over Lemsteraken, denken we in de eerste plaats aan aken die bij de Gebroeders de Boer in Lemmer zijn gebouwd. Die beeldvorming doet vooral onrecht aan de verdiensten van J .J. Bos uit Echtenerbrug, die immers rond het jaar 1900 eveneens fraaie ijzeren aken bouwde, zoals de LE15, de LE21, de LE41, de LE47, de LE64. Allemaal aken die ook nu nog in de vaart zijn als originele Lemster visaken en die niet minder fraai ogen dan de visaken van de Gebroeders De Boer.
Van de LE50 is zelfs jaren gedacht dat dit een Bos-aak was. De verschillen tussen de aken van Bos en van De Boer waren ook niet zo groot. De scheepswerf in Lemmer ging echter veel langer door met de bouw van ijzeren aken dan de concurrentie. De Gebroeders de Boer bouwden tot 1914 visaken, ondermeer voor Zeeuwse vissers, en daarna bleven ze vrachtschepen bouwen tot 1925.

Gebruikelijke variatie in modellen en benamingen

Rond 1900 was men vanuit de houtbouw gewend dat ieder schip vanuit een basisidee ook zijn eigen vorm had. Alle schepen hadden een eigen karakter, omdat de vormen slechts globaal waren vastgelegd. Pas met de bouw van ijzeren schepen werd uniformiteit vanzelfsprekend, omdat er noodzakelijk van tekening moest worden gewerkt. Het was in die tijd heel gebruikelijk dat schepen van een bepaalde bouwer in een bepaalde plaats een eigen naam kregen, alsof het bij iedere bouwer en iedere streek om een eigen scheepstype handelde.
Die naamgeving kon in de loop der jaren ook zomaar weer veranderen. De Vollenhovense bollen van Jan Kroese uit Vollenhove werden door de scheepsbouwer zelf `visaken' genoemd, maar uiteindelijk werd hun naam `Vollenhoofse bol'. Toen de Engelsman Doughty in 1888 zijn zeiltocht door Friesland maakte en hij met z'n Norfolk wherry tijdens de feestweek in Sneek lag, keek hij zijn ogen uit. De grachten lagen volgepropt met die voor hem zo eigenaardige Nederlandse vrachtschepen: tjalken, boeiers, tjotters, pramen, schuiten, aken, bollen, schouwen, bokken en noem maar op. Voor Doughty leken ze allemaal sterk op elkaar. Ze verschilden volgens hem vooral in details. "We hebben nooit al hun verbijsterende namen onder de knie gekregen." (Doughty, 1889, p. 23) Het eindeloos onderscheiden van scheepstypen die ondertussen allemaal op elkaar lijken, was voor hem een typisch Hollandse afwijking.
Ruim dertig jaren later schrijft Philippona, toch zeer deskundig op platbodemgebied: "Een vrolijk ingewikkelde verwarring in de benamingen van oude scheeps- en jachttypen, heeft van oudsher bestaan; een wonder is het dus niet, dat wij er ook thans zo slecht in thuis zijn." (1931, p. 137) Als reden van de verwarring noemt hij, dat vooral de deskundigen het lang niet altijd met elkaar eens zijn over de benamingen. Wat betreft de visaken viel hem op dat in Friesland aken werden genoemd naar de plaats waar ze werden gebouwd en/of gebruikt. Hij zag daarin geen reden te spreken van verschillende scheepstypen. Ze werden gebouwd als visaak en pas later werd er een plaatsnaam aan toegevoegd. Een bolletje dat gebouwd was bij Zwolsman in Workum, heette in Workum een Workumer bol, in Enkhuizen een Enkhuizer bol en in Wieringen een Wieringer bol.

Overzicht van staal-ijzeren vissersvaartuigen en pleziervaartuigen die tussen 1900 en 1930 gebouwd zijn bij De Boer in Lemmer.

Zie ook de Hellingboeken en Bestekken van Gebr. de Boer - Lemmer

nr naam afmetingen jaar opdrachtgever visserijnr.
Gebouwd door Pier de Boer
1 Eersteling 11.36 x 4.20 1900 W. vd Bijl, Lemmer LE28
2 Vijf Gebroeders 11.36 x 4.20 1900 Steven Visser, Lemmer LE74
Gebouwd door Sjoerdje Visser (na de scheiding van Pier de Boer)
3 Drie Gezusters 11.36 x 4.20 1900 S. Zeldenthuis, Lemmer LE56
4 Dolphijn 11.20 x 4.06 1901 Johannes Sterk, Lemmer  
5 mosselaak 12.73 x 4.25 1901 Bruinisse  
Gebouwd door de Gebroeders De Boer (na de uitkoop van Pier en Sjoerdje)
6 De Hoop 12.73 x 4.25 1902 Joh. Visser, Lemmer LE12
7 De Jonge Wietske 11.32 x 4.10 1902 P. Bootsma, Lemmer LE25
8 Eben Haëzer (hout) 12.73 x 4.25 1902 A. Kik, Bruinisse  
9 It is mei sizzen net ta dwaen 11.60 x 4.10 1902 T. Wouda, Lemmer LE2
10 Onderneming 11.32 x 4.10 1902 C. Portegrijs, Kolhorn  
11 Eersteling 12.73 x 4.25 1902 A. Kramer, Urk  
12 Drie Gebroeders 11.88 x 4.10 1902 A. Bakker, Lemmer LE6
13 Margaretha (hout) 11.88 x 4.10 1903 J. Kingma, Lemmer LE9
14 Drie Gebroeders 12.45 x 4.10 1904 R. Rayer, Hoorn  
15 De Jonge Jan (hout) 11.88 x 4.10 1905 D. Coehoorn, Lemmer LE23
16 plezieraak Zeehond 13.30 x 4.24 1906 J. de Pape, Zoutkamp  
17 plezieraakje Antje 8.50 x 3.10 1907 W. vd Mei, Leiden  
18 Weltevreden 14.20 x 4.54 1908 J. de Blaauw, Lemmer LE8
19 Zes gebroeders (hout) 11.92 x4.26 1909 H. Koornstra, Lemmer LE50
20 Eben Haëzer 14.20 x 4.54 1910 G. Buis, Enkhuizen  
21 Vrouwe Jacoba 11.88 x 4.10 1910 C. van Veen, Urk  
22 Jonge Dirk 12.45 x 4.24 1910 W. Lub, Enkhuizen  
23 Nooit Volmaakt 12.73 x 4.25 1911 P. vd Berg, Bruinisse
24 Noordster 12.73 x 4.10 1911 G. de Blaauw, Lemmer LE67
25 plezieraak Primrose 15.00 x 4.50 1912 W. Vastenagel, Antwerpen  
26 plezieraak Salamander 15.00 x 4.50 1912 L. Herfurth, Antwerpen  
27 Twee Gebroeders 8.20 x 3.00 1912 J. Stienstra, Lemmer LE10
28 Spes Salutis 12.73 x 4.10 1913 J. Kingma, Lemmer LE88
29 Weltevreden 12.73 x 4.10 1913 J. de Blaauw, Lemmer LE8
30 't jacht Thistle 15.00 x 4.50 1913 W. Murdock, Antwerpen  
31 't jacht Helena 17.50 x 4.80 1913 H.W. Kalis, Dordrecht  
32 't jacht De Onrust 15.00 x 4.50 1915 W.H. de Vos, Dordrecht  
33 Fazant 14.25 x 4.40 1916 T. Verschaegen, Zierikzee  
34 Maria Christina 14.25 x 4.40 1917 Gebr. Schott, Zierikzee  
35 Boeier Lemsterlicht 11.56 x 3.82 1921 J. Lauwereis, Antwerpen  
36 Botter VI II 19.40 x 5.40 1928 Visserij Inspectie, Den Haag  
37 Lemsterjacht Dolfijn 17.50 x 4.80 1929 M. Sanders, Amsterdam  
38 Mosseljacht TH3 15.20 x 4.50 1929 H. Baaij-Schol, Tholen  
39 Mosseljacht ZZ4 15.20 x 4.50 1929 P.J. Blommaard, Zierikzee  

Wedstrijdzeilen en toervaren

De traditionele platbodemjachten waren bedoeld als `plezierjacht'. De boeier heeft historisch gezien daarin een voortrekkersrol gespeeld. De maatschappelijke elite die zich een boeier kon veroorloven, gebruikte het schip (met zetschipper en knecht) voor dagtochtjes bij mooi weer. Het ging niet alleen maar om gezelligheid en pronkzucht. De watersportverenigingen organiseerden ook zeilwedstrijden, `hardzeilerijen', waarbij met ondermeer de boeiers gezeild werd op het scherp van de snede. Zo'n zeilwedstrijd was niet voorbehouden aan de welgestelden die zich een plezierjacht konden veroorloven. Beurtschippers, vrachtzeilers en vissers deden evengoed mee met hun veerscheepjes, hun visaken en skûtsjes.
Die traditie van wedstrijdzeilen raakte na de oorlog wat in de vergetelheid, toen grotere groepen watersporters zich een platbodemjacht aanschaften om vooral lekker te varen en langere tijd op het water rond te trekken. Er ontstond een kloof tussen wedstrijdzeilers en toerzeilers, die ook met woorden werd onderbouwd. Toerzeilers voelden zich completere schippers. Zij spiegelden zich aan de schippers van de binnenvaart. Veiligheid ging voor hen boven snelheid. Bij de wedstrijdzeilers zou het om een meer eenzijdige vorm van varen gaan. De wedstrijdzeiler wilde in een krachtmeting op het water met zijn boot de snelste zijn, waarbij de snelheid wel eens belangrijker was dan de veiligheid. Na de wedstrijd was voor hem het varen in beginsel weer afgelopen.

Moderne Lemsteraken voor de recreatie

De groep van akenzeilers kwam uit een traditie van voornamelijk toerzeilers, maar dat veranderde. Deze zeilers wilden met hun nieuwe schepen de krachten onderling wel eens meten en daarmee opende zich een nieuwe wereld. Bovendien kwamen er nieuwe akenzeilers op het water die geen band hadden met de traditie van toerzeilen. Zonder gebondenheid aan tradities zorgden zij voor een open toekomst met nieuwe mogelijkheden. Als wedstrijdzeiler wilden zij winnen, anders hoefden ze niet mee te doen. Het schip moest dus in optimale staat worden gebracht. Glad onder water, het tuig goed getrimd en de bemanning getraind.

Ontwikkelingen

Al spoedig werd duidelijk dat een goede trim alleen niet genoeg was. Bij weinig wind kon je meer zeil voeren dan bij harde wind. Weinig wind vroeg ook om andere zeilen dan harde wind, licht en bol in plaats van stevig en vlak. Om goed aan de wind te zeilen, moest het voorstag snaarstrak staan, wat op platbodems zonder bakstagen niet gebruikelijk was. De schootogen van de fokkeschoot moesten verplaatsbaar zijn om de spanning op onder- en achterlijk van de fok bij alle koersen optimaal te kunnen reguleren. Ook dat was op platbodems niet gebruikelijk. Bovendien bleek het rendement van een smal en hoog tuig bij gelijk zeiloppervlak duidelijk hoger te zijn dan van een laag en breed tuig, terwijl de traditionele tuigvorm juist laag en breed was. Er kon met het tuig dus nog flink geëxperimenteerd worden om het schip zo snel mogelijk te laten varen. Moderne ontwerpers van Lemsteraken voorzien hun schepen van smalle, hoge tuigen, waardoor hun aken er fundamenteel anders uitzien dan de traditionele aken met hun lage, brede tuigen. Zelfs de effectiviteit van het roer kwam voor verbetering in aanmerking. Er varen nu wedstrijdaken waarbij de vingerlingen volledig verticaal zijn geplaatst, waardoor het voorste deel van het roerblad voor de roeras draait. Zo wordt een modern effectief balansroer gerealiseerd op een traditioneel jacht. Ook werden de rompvormen kritisch met elkaar vergeleken. 

Dè Lemsteraak bestaat niet

De eerste Lemster vissers gebruikten voor de Zuiderzeevisserij aakjes die ook op het binnenwater werden gebruikt. Botaken van 7 tot 8 meter lengte. Daarmee werd met netjes langs de kust bot gevangen, maar daarmee kon ook met het nieuwe staande want in het vroege voorjaar haring en daarna ansjovis worden gevangen. Die botaken waren voor de vissers vertrouwde scheepjes. Om ze zeewaardig genoeg te maken voor de Zuiderzee, werden ze in de loop der jaren groter gebouwd en kregen ze wat meer zeeg. Ze werden door de werfbaas botaken of visaken genoemd. De vissers zelf noemden hun schip eenvoudig `aak'. Voor hen was het vanzelfsprekend dat ze het dan over een visaak hadden. 

Een Lemsteraak als Nationaal Geschenk

Toen HKH Prinses Beatrix in 1956 voor haar 18e verjaardag had gekozen voor een Lemsteraak ('De Groene Draeck') als nationaal geschenk, schreef C.J.W. van Waning, mede-oprichter van het Stamboek, in De Waterkampioen (1956, p. 185-189) een lang artikel getiteld `De Lemsteraak'. Hoewel het verjaarscadeau van de prinses helder en concreet aan het Nederlandse volk was gepresenteerd, een Lemsteraak, zat Van Waning daarmee aardig in z'n maag. Want wat was nu precies een Lemsteraak? De constatering van Philippona dat de deskundigen het niet met elkaar eens waren, werd door Van Waning in 1956 nogmaals bevestigd. Zo schrijft hij: "Zelfs over de naam van dit scheepstype bestaat geen eenstemmigheid." Om vervolgens uit te weiden over de bekende benamingen Lemmeraak/Lemsteraak en Lemmerjacht/Lemsterjacht. 

De Groene Draeck
De Groene Draeck

Lemsteraken kennen een dubbele oorsprong, gescheiden van elkaar

Gescheiden van elkaar hebben zich twee soorten `Lemsteraken' ontwikkeld:

  • De ijzeren visaken van de gebroeders De Boer uit De Lemmer hadden een herkenbare vormgeving, waardoor ze als bijzonder scheepstype konden worden gezien. Ze werden voor de oorlog gewoon (vis)aak genoemd en nooit Lemsteraak. Achteraf werden deze visaken door watersporters Lemsteraak genoemd.
  • Voor de pleziervaart werden de grote houten boeiers in de eerste decennia van de 20e eeuw vervangen door grote staalijzeren boeieraken. Pas vanaf de Tweede Wereldoorlog ging men die laatste aken Lemsteraakjacht noemen.

Doordat de boeieraak `De Groene Draeck' de norm werd voor de vormgeving van een Lemsteraak, was er een gecompliceerde situatie ontstaan. Nu kon het gebeuren, dat een originele visaak uit De Lemmer bij het Stamboek werd afgekeurd, omdat de verhoudingen van het casco afweken van die van `De Groene Draeck'. Omgekeerd zorgden de grote boeieraken ervoor, dat een Lemsteraak niet alleen een eenvoudige visaak was van ca. 12 meter lengte, maar ook een luxe plezierjacht kon zijn van meer dan 17 meter lengte.

Op dit moment zijn de volgende categorieën Lemsteraak te onderscheiden

  1. Originele, meestal gerestaureerde aken van Lemster vissers, zoals de LE50.
  2. Originele visaken die verbouwd zijn tot jacht, zoals de LE12.
  3. Pleziervaartuigen van voor de Tweede Wereldoorlog, die veelal gebouwd zijn als boeier, als boeieraak of als Lemsterjacht. Later werden die schepen Lemsteraakjacht genoemd. Toen de Lemsteraak niet langer als werkschip werd gebruikt, verviel de aanduiding `jacht' en zei men kortheidshalve Lemsteraak. Voorbeelden zijn de 'Rommerswael' en 'De Brave Hendrik'.
  4. Lemsteraken die na de oorlog als modern jacht zijn ontworpen binnen de traditie van grote boeieraken van voor de oorlog (Zie 3). Voorbeelden zijn `De Groene Draeck' van HKH prinses Beatrix en de `Visotter' van A. Sterk.
  5. Lemsteraken die vanaf ca. 1970 als jacht zijn gebouwd naar het model van de originele Lemster visaak. Vele als roefschip, maar ook diverse als `visserman', half gedekt, met een ruime, open kuip. De Skipshelling Blom in Hindeloopen heeft hierin een voortrekkersrol vervuld.
  6. Grote aken naar ontwerpen van jachtarchitecten als André Hoek, Peter van Oossanen, Martijn van Schaik en Niels Moerke. Deze wetenschappelijk ontwikkelde ontwerpers tekenden vanaf 1980 snelle aken met behulp van sleepproeven, windtunnelproeven en computersimulaties. Zij maakten daarbij gebruik van de beste eigenschappen van zowel de grote boeieraken als de halfopen visaken, aangevuld met moderne inzichten, om een optimaal schip te creëren. Het meest extreme voorbeeld is de 'Buikschuiver 2', gebouwd in Hindeloopen, op Skipshelling Blom.

Diversiteit betekent, dat het scheepstype leeft

Zo'n diversiteit onder één noemer betekent natuurlijk wel, dat er moeilijk gesproken kan worden van `de' Lemsteraak. Lemsteraken zijn er in soorten en maten. Als zodanig is dat niet bezwaarlijk, zolang de gebruikers van die naam in eigen kring, onderling, maar weten waar ze het over hebben. Het relativeert echter wel de discussie die sommige akenliefhebbers tot op de dag van vandaag voeren over `de essentie van de Lemsteraak'. De vraag "wat is een Lemsteraak?" is een formulering die tot niets leidt. De vraag is niet te beantwoorden, tenzij het antwoord luidt, dat een Lemsteraak diverse verschijningsvormen kan hebben die allemaal Lemsteraak mogen heten.

De verscheidenheid aan aken is echter ook positief te waarderen en niet alleen vanuit het onvruchtbare perspectief dat sommige aken "eigenlijk" geen Lemsteraak zijn. Diversiteit betekent, dat het scheepstype leeft en eigenaren en ontwerpers mobiliseert om het model verder tot ontwikkeling te brengen. De Lemsteraak is zo bezien het enige klassieke platbodemjacht in Nederland, waar tot op de dag van vandaag veel in wordt geïnvesteerd. Van de andere scheepstypen kan alleen de Schokker bogen op enige belangstelling bij ontwerpers die willen innoveren, maar die innovatie valt in het niet vergeleken met de investeringen in de Lemsteraken.

Het uitgebreide verhaal van Dirk Huizinga

Bovenstaande tekst is een gedeelte uit het totale verhaal van Dirk Huizinga. Zie voor het complete verhaal de PDF-versie.

pdf Dè Lemsteraak bestaat niet.pdf

De auteur Dirk Huizinga

Dirk Huizinga heeft sinds 2004 vele publicaties geschreven die hij op een eigentijdse manier via het Internet kosteloos als document aanbiedt, maar ook de mogelijkheid biedt er een digitaal gedrukt boek van te bestellen. In 2013 heeft hij onder andere, daarvoor van de SSRP de Van Waningprijs ontvangen.

Alle resultaten

Aanvulling: Overzicht van Lemsteraken in het Stamboek

Alle resultaten

Overzicht Boeieraken in het Stamboek

Terug naar vorige pagina